85 tot Raad en Rekenmeester van den Prins, tijdens diens minder jarigheid, werd benoemd, en den 22’sten werd hetzelfde stuk dooi de Prinses Royale geteekend. Zoo was Huygens dan toch door de beide voogdessen als lid van den Raad erkend. Bij al de drukte en de onaangenaamheden, die de quaestie over de voogdij Huygens bezorgden, vond hij nog tijd Willem Frederik, de stadhouder van Friesland en Groningen, die naar de hand dong van Albertina Agnes, eene dochter van Frederik Hendrik en Amalia, te raden en te helpen. De zaak ging niet zoo glad, als men ver wacht zou hebben; waarschijnlijk vertrouwde Amalia den schoon zoon in spe niet volkomen, en zij had er alle reden toe. Een reisje vanwege de verpachtingen, waarop ook Antwerpen en Brussel werden aangedaan in de eerstgenoemde stad kwam Huygens sedert 1648 bijna jaarlijks, waarschijnlijk om de kleine som te innen, waarop de Prins als markgraaf recht had diende tevens tot ontspanning, want Christiaan vergezelde zijn vader. Flet werd waarschijnlijk in Juli ondernomen. Gedichten heeft Huygens in 1651 niet vele kunnen schrijven en de uitvoerigste van deze hebben allen betrekking op de zaak, die hem voortdurend bezig hield, nl. de voogdij. Zoo schreef hij Ad Foederatos Ordines pro pace Domus Auriacae votum, La tutele. Epistre burlesque, a Monsieur le comte de la Vieuville, A la Princesse de la Grande Bretagne, en X«/»s ayapu;. Ook bezong hij in kleine Latijnsche versjes de Haagsche predikanten en gaf die versjes uit met den titel Pastorum Hagien- sium Icones. Den 8sten December schreef hij het laatste gedeelte van Hofwyck, waarmede hij in Mei 1650 was begonnen. Aan Anna Maria Schuerman richtte hij evenals het vorige jaar een paar verzen, die beantwoord werden. En hij kwam weer in aanraking met Westerbaen, dien hij in zijne jeugd gekend had. De Heer van Brandwyck woonde op zijn buiten Ockenburg te Loosduinen, dus niet heel ver van Hofwyck, waar Huygens thans meer was dan vroeger, nu hij geen secretaris meer was van den Prins. Westerbaen was een goed oeconoom en Huygens trachtte het terrein van Hofwyck zoo sierlijk mogelijk te maken. Dat bracht zeker de beide mannen, die op politiek gebied geheel anders dachten, tot elkander. Maar bovendien zal waarschijnlijk Huygens ook behoefte gevoeld hebben aan letterkundig verkeer, nu al zijne vroegere vrienden hem waren ontvallen. Zoo ontstond er dan tusschen beiden HET LEVEN VAN CONSTANTIJN HUYGENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1917 | | pagina 93