93
i
prof, van Geer, om zijn logische ontwikkeling en helderheid even
volmondig geprezen als door de Witt’s beroemden tijdgenoot
Christiaen Huygens, die meende dat als de Witt niet door staats
zaken in beslag ware genomen geweest, hij onder de wiskundigen
van zijn tijd een allereerste plaats zou hebben ingenomen.
Inderdaad, al heel spoedig legden die staatszaken beslag op hem.
De Dordtsche pensionaris Nicolaas Ruysch stierf in 1650 en terstond
werd de Witt in zijn plaats benoemd. Hij nam dit aan, en zeker
was hij voor deze positie even geschikt als de positie voor hem. Zij
verbond hem met den Dortschen regentenkring, maar zij haalde hem
niet uit den Haag, immers de taak van de stedelijke pensionarissen
was het deel uit te maken van de deputatie ter Statenvergadering,
voor die deputatie op te treden, er eigenlijk de ziel van te zijn.
Het was dus niet een administratieve maar een politieke post, in
dit geval van bijzondere beteekenis omdat Dordrecht in de Staten
vergadering de eerst-stemhebbende stad was en de jonge nauwelijks
25-jarige pensionaris dus was aangewezen om bij alle voorkomende
gelegenheden vóór de anderen het woord te voeren.
Zoo Johan de Witt eerzuchtig was - en hij was het, gelukkig
zouden wij zeggen, want zonder een eerzucht als de zijne, die niet
zichzelf zocht maar allereerst dacht aan het heil van den lande,
zijn groote daden onmogelijk, als hij eerzuchtig was, was het
lot hem gunstig geweest. Deze benoeming, die hem binnenbracht
in het gebied der staatkunde, was mogelijk geweest en geschied
nauwelijks een maand na den dood van Willem II, toen dus van
de overwinning, door den Stadhouder over de regentenpartij behaald,
niets meer was overgebleven en de zoo juist opzij gezetten wel
met verdubbelde kracht naar voren komen moestenJacob de Witt
werd teruggebracht op de regentenplaats die hij had moeten ont
ruimen, Johan werd pensionaris der stad, haar woordvoerder in
de Staten van Holland. Johan werd nog meer; het lot bracht hem
nog grooter geschenken. Niet alléén het lot, ook zonder twijfel de
indruk, dien hij maakte, de kracht die van hem uitging, het over
wicht op menschen, dat hij blijkbaar uitoefende.
Een der belangrijkste zaken in de Groote Vergadering ter sprake
gekomen, die der militie, werd behandeld met behulp van een door
de Witt gestelde deductie. In’51 benoemde men hem tot rapporteur
van de Commissie, die de schuld van de helpers van Willem II
JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR.
j