96
il
voudig en
zaak om
rijke figuur
College van
van de Witt was. En dat hij
zelschap-zelve,
te ernstig voor, te werkzaam ook en te precies. Maar
het lijkt wel, dat hij er behagen in schepte, al zal het er in hoofd
te doen geweest zijn invloed te houden op de belang-
van Brederode, die èn in de Ridderschap, èn in het
Gecommitteerde Raden in dien tijd de groote steun
er behagen in schepte om het ge-
om de vroolijke, ongedwongen, wellicht geestige
conversatie, om de afwisseling die zij brengen kon in zijn leven
van druk en aanhoudend werk, dat zou toch ook voor den j o ngen
man verre van bevreemdend zijn geweest. Toch is het een curieus
tijdperk in zijn leven, als wij hem zien optreden als „chevalier” in
de „Ordre de l’Union de la Joye”, waarvan grootmeesteresse was
de barones de Slavata, oudste dochter van Brederode, en waar
haar jongere zuster AnnaTrajectina, voorts de gravinnen van Nassau,
zusters van graaf Maurits den Braziliaan en andere elegante joffers
den toon aangaven. Zij lieten er slechts toe hen die getoond hadden
te bezitten voldoende „envie de rire, danser, gambader et se réjouir;
en als de Witt er zijn entrée maakt moet hij een soort van proef
stuk afleggen, „une épreuve de rire, du pied de grue, du petit
saut gaillaerd et du saut de moineau”en dan moest er „un tricotté”
gedanst worden. Eerst daarna kon hij zich beschouwen als geheel
opgenomen in deze „bande la plus gaie de la Hollande.” Hij vond
er Wassenaar van Obdam, Van der Does van Noordwijk, Van
den Bouchorst van Wimmenum, ook Constantijn Huygens.
Er is juist uit dezen tijd een mooi portret van de Witt, geschilderd
door den Haagschen schilder Adriaan Hanneman. Zoo gij het zien
wilt vindt gij er eene reproductie van in het boek van dr. Japikse;
het origineel is nog bij een afstammeling van de Witt’s zuster
Maria, voor wie het vervaardigd werd. Daar zien wij nog niet
„Meester Jan” den staatsman, maar nog den Magister elegantiarum
uit de jaren vóór zijn huwelijk. De modieuse Hanneman, die bij
al de zwierigheid van zijn penseel toch ook goed en scherpzinnig
naar zijn modellen kijken kon, geeft ons daar te zien een jongman
uit die kringen der Republiek, welke in materieelen zoowel als in
geestelijken zin de allerbeste waren. Maar de doordringende oogen
en de beslistheid-uitdrukkende, vastgesloten mond doen begrijpen,
dat hij zelfs in die kringen uitstak door fijnheid van geest en kracht
van intellect, dat hij beter was dan de talrijke jongelieden uit het op-
JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR.
I