99 Zoo wijt als Bickers vlagh den grooten Oceaan Beschaduwde en doorsnee met rijck gelade schepen, Die sweerelt gouden oegst in Hollants boezem slepen. Andries, Jan en Cornells hadden zeer groote handelszaken ge daan: zij hadden, heette het, de wereld onder elkaar verdeeld. De een had Rusland, de tweede de Levant, de derde Amerika tot zijn deel gekregen om er zijne handelsschepen heen te zenden. Niet ten onrechte zei Vondel dat zij zich roem vergaarden: Van dien „gouden oegst” kreeg ook de Witt zijn deel. Het ver mogen, dat zijn vrouw hem aanbracht was anderhalve ton, tamelijk veel'voor dien tijd; trouwens door zijn eigen zorgvuldig en ijverig beheer werd het nog heel wat vergroot, vooral sedert de bezoldiging van zijn ambten beter werd. Het jonge paar betrok een huis in de Wagenstraat, dicht bij de Wagenbrug, maar reeds heel gauw verhuisden zij naar de Vlaming straat en met i Mei 1656 kwam er alweer verandering; toen kwamen zij wonen op den hoek van Heerengracht en Fluweelen Burgwal. Daar bleven zij tot 1 Mei 1661, waarna een grooter woning gehuurd werd op den Hofsingel. Daar, waar nu het Telefoon- gebouw staat, vond men eertijds een, terzijde van den Cingel gebouwd, groot pand met een voorplein, naar een herberg, die er in vroeger eeuwen gestaan had „de Witte Molen” genoemd. De Witt was in 1660 ook groot-zegelbewaarder geworden, en hij kon zich nu wel wat grooter weelde veroorloven. De huishouding werd ook wat royaler ingericht. De oude paarden werden verkocht en broeder Cornells, die als ruwaard van Putten voor dergelijke dingen beter zorgen kon, kocht op de markt te Geervliet twee vurige nieuwe; ook werd een nieuwe karos gekocht en weer was het de oudere broer heel wat minder eenvoudig dan Johan die erop aandrong, dat het geslachtswapen erop geschilderd werd. Het personeel bestond uit drie vrouwelijke bedienden, eene min en een koetsier. Vader de Witt woonde bij de kinderen in en had zijn eigen knecht. Voorts waren er nog 4 of 5 „domesticque” klerken, die op het kantoor van de Witt werkten, maar die aan huis aten en ook, als het moest, huiselijke diensten verrichtten doordat zij bij „solemnele occasien de livereyrock mosten aentrecken achter tafel dienen en achter de karos staan.” De liverei was groen JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1919 | | pagina 107