h „lieftallich en medegaende humeur”; en aandoénlijk is de zorg die zij voor zijn welzijn en zijn behoud had. Als hij zich teveel inspant en vermoeit met den vollen me.nsch eischende staatszaken, vraagt zij niets voor zichzelve, maar is bekommerd voor zijn gezondheid; als hij veel afwezig moet zijn in dienst van den lande, klaagt zij over hare eenzaamheid, maar is nog meer angstig dat hem iets zal overkomen. Men leze hare brieven, niet fraai geschreven en somwijlen onbeholpen gesteld uit de dagen, dat de Witt op de vloot was, en men krijgt de overtuiging te doen te hebben met een huwelijk van de beste soort. Want ook de Witt was steeds vol trouw en zorg, voor zijn vrouw allereerst, maar ook voor zijn' kinderen. Zooveel zijn werk het toeliet echter, want zijn ambt en de plichten, die het oplegde wogen zwaar en het zal niet zonder zelf overwinning- geweest zijn, dat Wendela hem schrijven kon: „(als gij niet thuys kunt comen), soo sal ick mij seer wel te vreden houden, alsoo ick mij geluckigh achte een man te hebben die de dienst van het vaderlandt, voor zijn particuliere affères laet gaen. Hope dat UEdele nooit van mij anders en suit hooren; alhoewel dat ik veel swackheden en nog veel meer gebreecken hebbe, soo hoope dat ick het ontijdigh verlanghen naar uw overcomste sal te boven comen en mij in alle voorvallende saecken gerust houden; hetwelck ick meer en meer van U geleert hebbe.” Het is de pendant van een brief van de Witt zelf, ongeveer een jaar te voren op de vloot geschreven om haar gerust te stellen, en die ik u ook wil laten hooren, omdat zij ons den man Iaat zien in volkomen rust en berusting, uiting gevende aan de eenvoudige en oprechte godsvrucht, welke hem nooit verlaten heeft. „Aller liefste”, schrijft hij, „Uw missive van gisteren is mij wel ter hand gecomen, waeruyt ick aan de eene sijde met aangenaemheyt be speurd hebbe Uw goede resolutie om wel getroost van Godes hand te ontvangen alt geene zijn goddelijke majesteit ons sal gelieven toe te senden, daerinne ick bidde, dat Godt de Heere U meer en meer gelieve te sterken, gelijck deselve ten hoogsten moet gedanckt sijn voor de genade, die hij in dien deele aen mij geliefft te be- wijsen, want ick in alles soo wel getroost ende gemoedt ben, als ick van mijn gansche leven in eenige saeken getroost ofte gemoed ben geweest, rustende des nachts, naer gewoonte, sonder wacker te worden; twelck ick oock wil hoopen dat U insgelijx sal weder- JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR. IOI I i i

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1919 | | pagina 109