4
nog een speciale. Handige volksleiders, Cornells Tromp en zijn
handlanger Kievits vooraan, hebben daaruit voor hunne partij, die
het vaandel opstak van den jongen Oranjevorst, gemakkelijk munt
kunnen slaan. Zoo zij hun doel bereikten, zij bezoedelden er hun
vaandel mede, en het is nog steeds een betreurenswaardig feit, dat
de jonge Prins niet de gelegenheid heeft gezocht die bezoedeling
van dat vaandel, dat het zijne was, te straffen.
Ziehier de verklaring van het schandelijke exces der Haagsche
burgers: de lont werd geworpen in een voorraad brandstof reeds
lang opgehoopt. Zij die de lont wierpen waren de hoofdschuldigen.
En zij die de brandstof ophoopten? Zeker, zij staan ook schuldig
aan het geval. De beweging in het land sedert den inval der
Franschen, tot de gruwelen van den twintigsten Augustus toe, zij
zijn ook de schuld der regenten-zelf.
Ook van de Witt, vraagt gij? En ik antwoord: zeker, ook voor
zijn deel van de Witt, die nooit begrepen heeft wat er leefde en
broeide in die groote massa des volks, buiten den engen kring
van zijn eigen groep, van de partij die hij aanvoerde en wier macht
hij met al zijn energie en kunde heeft willen versterken en hand
haven, kon het zijn voor altijd. Denken wij aan het „eeuwig edict”.
Maar daar ligt nu juist de groote tragiek van de Witt, daar ligt
hetgeen ons nu nog een schrijnend wee doet gevoelen, als wij den
moord gedenken op hem gepleegd: dat hij in den kring zijner partij
wellicht de minst schuldige was. Niet slechts kennen wij hem als
onomkoopbaar, in een kring waar ieder zich voor alles betalen
liet, niet alleen kennen wij hem als stipt rechtvaardig, als absoluut
betrouwbaar, als volkomen berekend voor zijn taak, als altijd
werkzaam, als zijn „particuliere affères” steeds achterstellende bij
die van het Vaderland. Neen er is nog meer, en nog beter om
zijn schuld te verlichten. Was hij het niet, die met al zijn energie
den zelfzucht zijner mederegenten heeft te keer gegaan, die met
alle kracht die in hem was heeft gepoogd zorg te dragen, dat niet
gebeurde wat in 1672 gebeurde: „Soo sij allen gedaen hadden als
ick, daer sou tot nogh toe niet één stadt aen de Franschen geweest
sijn”, voegde hij zijn moordenaren toe. Het was de waarheid, en
de miskenning ervan zal de diepe droefheid zijner laatste oogen-
blikken hebben verbitterd. Hij stierf voor de fouten van anderen,
die hijzelf had bestreden, die hijzelf had trachten te herstellen.
JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR.
I09
<T
j