wel eenigszins anders zie dan toen. Maar desniettemin heeft die eerste bekoring toch altijd nog haar kracht behouden en nu ik over hem schrijven wil, rijst zijn beeld het allereerst in dien schijn voor mij op. En menigeen onder de lezers van dit Jaarboek, onder de leden onzer Vereeniging, zal hem gedenken min of meer op dezelfde wijs vriendelijk en behulpzaam, organisator niet alleen, maar bezieler ook van zoo menigen uittocht, waar hij de ouderen aanmoedigde en de jongeren een voorbeeld gaf, niemand te kort deed komen, voor ieder raad wist. In zijn keurig grijs pak, de stroohoed wat scheef, kon hij dan met een prettigen glimlach „zijn troepen”, mon steren vóór den terugkeer na een welbesteden dag. Het heeft velen, nadat hij het bestuur van „Die Haghe” verlaten had, dan ook be paald moeite gekost om aan de excursies zonder Morren gewend te raken. Het leek wel of iets van de fleur er af was. Dit staat dan ook wel vast: gedurende ruim twaalf jaren zijn „Die Haghe” en Morren niet te scheiden geweest en het is zeker niet teveel gezegd als men beweert, dat daardoor vooral de Vereeniging een bloeitijdperk heeft gekend, waarop men vóórdien nauwelijks had durven hopen. Ik zal niet zeggen, natuurlijk dat dit uitsluitend zijn werk was. Velen der oude vrienden van „Die Haghe” hebben verdiensten, die wij niet onderschatten. Maar zij zullen de eersten zijn om te erkennen, dat zonder Morren’s aansporing, om niet te zeggen zonder zijn voorbeeld, zij zich aan de Vereeniging niet op die wijze zouden hebben gewijd. Ik denk niet voornamelijk aan Morren’s werk als secretaris; wat hij in die functie deed door steeds nieuwe plannen te maken om aan de leden excursies en andere aangename ver- poozingen aan te bieden heb ik reeds met een enkel woord in herinnering gebracht. Het heeft de Vereeniging tot bloei gebracht, maar het was hem meer middel dan doel. Zijn doel was door de steun van een bloeiende, krachtige vereeniging de beoefening van de Haagsche geschiedenis mogelijk te maken; de vrucht daarvan: het Jaarboek lag hem het hoogst en wat hij daarvoor gedaan heeft, rekende hij zelf zeker tot het nuttigste deel van zijn werk voor „Die Haghe”. Dat was niet in de eerste plaats wat hij zelf voor dit jaarboek schreef, maar, behalve de noodige zuivering en her vorming van de uitgave zelve, vooral de manier, waarop hij een 128 IN MEMORIAM THEO MORREN. I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1919 | | pagina 136