J 6 September 1400. Zoo oordeelt ook Van Riemsdijk, blz. 11. Ten onrechte neemt echter deze schr. aan, dat in 1359 de ambten van rentmeester en baljuw voor goed gescheiden zijn. Immers met Foyken Willemsz. in 1369 waren zij weer vereenigd. 2) Charter van 10 uitsluitend onderworpen aan den Graaf-zelf, die in justitieele zaken vierschaar hield met zijn „mannen”, dat is met hen, die min of meer geregeld ook zijn Raad vormden. Dat dit ineengrijpen tot verwarring aanleiding moest geven, lijkt wel waarschijnlijk, vooral omdat ten slotte één persoon’s Graven Rentmeester in alle besturen optrad en ook in ambacht en buurt schap gelijkwaardige functies door dezelfde personen werden waar genomen. Eigenaardige moeilijkheden kwamen daar soms nog bij. In 1356 bijvoorbeeld was Claes den Hert, priester, ’s Graven rent meester. Maar deze geestelijke kon de wereldlijke rechtbank niet leiden en hij mocht geen vonnis eischen. Er werd dus toen een baljuw Ghijskijn van Ammers, een aanzienlijk edelman en gunsteling van den graaf aangesteld. Maar uit de woorden zijner aanstelling blijkt duidelijk, dat de rentmeester de baas bleef en van Ammers' positie slechts die was van onder-baljuw. Zoodra er later weder een wereldlijk man rentmeester was, bezette deze zelf weder beide functies. Evenwel ook toen kwamen weer nieuwe moeilijkheden verwar ring stichten. Immers het baljuwschap op zichzelf was een ambt, dat voordeelen afwierp, boven de jaarlijksche gage van 20 pond, en zoo kon de steeds meer geldbehoevende Graaf, of zijn rent meester, het niet laten om het ambt te verkoopen of althans er geld op op te nemen. Zoo is reeds in het derde kwart der 14de eeuw het baljuwschap met een rente bezwaard, terwijl er boven dien een achterstand was tengevolge van voor den graaf gedane verschotten, welke achterstand door de achtereenvolgende baljuwen steeds moest worden overgenomen. Het gevolg van een en ander was, dat somwijlen het baljuwschap door twee personen tezamen werd waargenomen. Als later de verpachting van het ambt regel wordt, weet zelfs het dorp den Haag-zelve geld op te nemen en het ambt te pachten, waarna het dit liet bekleeden door den man, die aan het dorp het bedrag had voorgeschoten! In 1400 2) bepaalde de Graaf, dat het Oostambacht geheel onder HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE MIDDELEEUWEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1919 | | pagina 14