9
de regeling tenslotte toevertrouwd aan de heeren van het Kapittel
van de Hofkapel, wat in verband met de nauwe betrekking tusschen
kerk en school ook zeer begrijpelijk was, en dat kapittel ging er
pas toe over op zijn beurt de school aan ander toezicht over te
laten, toen de nieuwe tijd van renaissance en hervorming voor de
deur stond.
Door zulke beperkingen werden schepenen er voortdurend aan
herinnerd, dat zij niet méér te vertellen hadden dan schepenen in
elk klein dorpje tegenover den ambachtsheer konden doen. Dat
er altijd weer de machtige Graaf was, die zijn wil kon voorschrijven
Natuurlijk was dat ook bij de financieele bemoeiingen van schepenen
het geval, al had in vele opzichten den Haag het hierbij niet
zwaarder te verantwoorden dan andere plaatsen. De stijgende
behoefte aan geld toch deed de landsheeren alle middelen aan
grijpen om hunne onderdanen daarin te doen voorzien.
De oudste der verschillende belastingen en heffingen, welke ten
behoeve van den Graaf door het dorp moesten worden opgebracht,
was het zoogenaamde schot, waaraan alle inwoners, uitgenomen
de edelen, welgeborenen en kloosters, onderworpen waren.
Op den Meidag moest den Haag zijn lente-schot of lentebede,
op i October zijn herfstbede betalen. Elk dezer beden bedroeg 5
pond en 5 schellingen. Eerst in 1375 kregen schepenen het recht
dit schot zelf te mogen omslaan.
Een tweede opbrengst was die der riemtalen, die haar oorsprong
vond in de verplichting der huislieden van den Graaf om hem in
den oorlog op koggen te dienenzoo moest den Haag oorspronkelijk
vier „riemen” leveren, en betaalde inplaats daarvan later 10 pond
voor elke riem, maar na afloop der veertiende eeuw werd dit
niet meer voldaan, waarschijnlijk in verband met het privilegie
van 10 Sept. 1400, waarbij geheel Haagambacht vrijgesteld werd
van de verplichting om mede ter heervaart te trekken.
Dan moesten er „bottingen” betaald worden, eerst eens in de
twee, later eens in de drie jaren; dat was het „lot”, dat iemand
gehouden was voor zijn persoon te betalen, en waaruit de hof
diensten of hofrechten gekweten werden. Het was niet meer dan
37 schellingen en 7 denieren per jaar. Van meer beteekenis was het
zoogenaamde morgengeld, eene belasting, die de beheeren van
ambacht en dorp dooreenhaalde, aangezien daaruit gekweten werden
HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE MIDDELEEUWEN.