14 onmogelijk en landelijke zooals wij van de terechtstelling der ketters weten ook op de Plaats een brandstapel kon worden opgericht. Was de straf minder zwaar dus bijvoorbeeld voor de mis drijven welker berechting Schepenen toekwam, dan kon men veroordeeld worden„te stane optie kaque op die Vismarct in de Hage”. Bij die misdrijven zelve: dootslach en vechten, diefte en huis vredebreuk, schelden en kijven, die gansche bonte reeks uitingen van menschelijke onvolmaaktheid zullen wij nu niet stilstaan. Ook zonder dat kunnen wij ons de ruwe samenleving wel voorstellen, die aan den eenen kant nauwelijks beteugeld werd door de voor schriften van de Kerk en de Overheid en aan den anderen kant bedreigd werd door een stroom van landloopers en ander geboefte, waartegenover de gevestigde bewoners nog niet steeds hunne be schaving als tegenwicht konden stellen. Bovendien bestond een groot deel der dorpsbewoners uit wevers en vollers, meest „vreemde, eenloopende gesellen” bij wie vechten met woorden, vuisten en messen zooiets als schering en inslag wasvoeg daarbij dan nog het ruwe visschersvolkje uit het naburige Scheveningen, dat ook tamelijk gauw met het mes kon wezen! Men kan zich dan wel voorstellen, dat een dorp als den Haag, waar door de aanwezigheid van het Hof en de vele aanzienlijken nog al wat „te halen” viel, en dat geheel open lag, zoodat een eenigszins afdoend toezicht op den komenden en gaanden man was, niet gerekend mocht worden tot de liefelijke plekjes, waar rust, vrede en veiligheid heerschten Het is om deze redenen wel begrijpelijk, dat de bemoeiingen zoowel van rechtsprekenden als van wetgevenden aard op den duur voor het college van Schepenen vrij omvangrijk werden. Niet zoozeer omdat het aantal zaken, waarmede zoo’n middeleeuwsch dorpsbestuur zich inliet zoo talrijk was, als wel omdat de bemoeiing voor elk dier zaken, waarmede het zich wèl inliet, tamelijk ver ging. Men begon dus van de zijde der dorpsbewoners wenschelijk te vinden, dat het dorp-zelf op de aanwijzing van hen, die met deze belangrijke functie werden belast, eenlgen invloed oefenen kon, en deze niet steeds öf door den Graaf óf door zijn vertegenwoor diger, den stadhouder, op eigen houtje werden aangesteld. Eenige maanden dan ook nadat bij privilegie van den Graaf de bevoegd heden der schepenen opnieuw waren geregeld en het Leidsche stads- HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE MIDDELEEUWEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1919 | | pagina 22