zich een beul te ver
in 1387 bijvoorbeeld
bode, die „om den
Groote moeite was het bijvoorbeeld om
schaffen, daar er in het dorp-zelf geen was.
moest er wel 3 pond betaald worden aan een
stocker (beul) voer, ende soeken soude”, „ende hi vanten (vond
hem) te Dordrecht”; in 1388 zocht men hem eerst te Amsterdam
en vond hem in Alkmaar. Dit gold „meester Jan den stocker”, die
jarenlang zijn luguber ambt vervulde, want ook in 1394 werd hij
gezocht, eerst te Haarlem, en toen men vandaar onverrichter zake
was teruggekeerd, zond men een bode met een wagen naar Leiden,
en daarna tot tweemaal toe een naar Delft. Toen meester Jan
eindelijk verscheen werd hij op het hof verborgen gehouden („doe
lach hire 15 daghen, heymelic”), waarschijnlijk wel, omdat de
dorpsbewoners op zijn gezelschap weinig gesteld waren.
Dezen beul behoefde men voor de lijfstraffen, die bestonden in
verbranden (1359), onthoofden (1382, 1383), levend begraven (1393),
ophangen aan een galg „die in die duyne staet” (graf. rek. 1450),
„opten berch” (graf. rek. 1451), eenmaal ook vermeld wordt „int
Cortenbosch” (graf. rek. 1455); ook werd de doodstraf toegepast
met het rad. De misdadiger werd dan op een horde naar de
strafplaats gesleept. In 1387 werden zoo bijvoorbeeld wel 20 man
terecht gesteld; staken en wielen, spijkers, bast (touw) en snoer
moesten ervoor worden gekocht, arbeidsloon voor het „oprechten”
van de staken worden betaald. Uit andere rekeningen blijkt (graf,
rek. 1449 fol. 158 en 1452, foh 173) dat de hoofden der geëxecuteerden
op staken boven het rad gesteld werden. Een enkele maal vindt
men nog een speciale symbolische straf, in 1450 werd bijv, een
valsche munter gehangen, gekleed in een huik behangen met valsche
munt, maar twee andere, ofschoon gelijkertijd veroordeeld en wegens
hetzelfde misdrijf werden in brouwersketels met kokend water
verdronken (graf. rek. 1450, fol. 130, 132).
Bij de kosten van justitie vinden wij, waar het om de vervolging
van een moordenaar gaat, ook herhaaldelijk melding gemaakt van
het prepareeren en bewaren van een hand van den vermoorde als
bewijsstuk: „eens mans hand of te doen winnen, die doet gesteken
ward, die te sieden ende te wassen ende te bereyden, 3ostuver”;
in de latere rekeningen komt deze curieuse ook elders trouwens
gebruikelijke praktijk niet meer voor.
Wanneer de straf niet de bedoeling had „datter de doot op volgde”,
i8
HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE MIDDELEEUWEN.