T9
had men ook nog den beul noodig, bijv, voor het afsnijden van
de ooren (graf. rek. 1458 fol. 161) of het doorsteken van de tong
met een gloeiend ijzer (graf. rek. 1460, fol. 197); dezelfde straf
kreeg in 1504 iemand die een valschen eed deed (1504). Op de
Vismarkt dat is dus aan de westzijde van het raadhuis, waar
wij haar ook in later eeuwen vinden stond de kaak;dn 1452
graf. rek. fol. 119) vinden wij bijv., dat iemand veroordeeld werd
te stane optie kaque op die Vischmart in de Hage”.
Ten slotte werd de beul, althans in de 15de eeuw7, sedert het
optreden der Bourgondiërs, ook gebruikt voor het pijnigen van
de misdadigers: „in den kelre, dair men die misdadige gevangen
in pinicht” was in 1437 (rentmeesters rek. fol. 67) een pijnbank
gemaakt („een betstede daer men die mesdadige op pijnicht ende
leyt”).
Het in den „stock” slaan der gevangenen kon de „bewaerder”
van de gevangenis natuurlijk wel alleen af.
De misdadigers of hun verwanten konden echter in vele gevallen
ook met den bailluw een dading treffen waarbij de eventueele straf
werd afgekocht, voordat er vonnis gewezen was.
Deze door dading verkregen gelden waren de voornaamste in
komsten van het bailluwschap, met de boeten, die voor de kleinere
misdrijven werden geheven, en die de bailluw, als ze niet goedschiks
betaald werden, deed innen door zijn klerk en bode, die de blijvend-
onwilligen zelfs konden gijzelen.
Niet altijd kwamen die ontvangsten in haar geheel de kas van
den bailliu ten goede. In de gemoedelijk gestelde rekeningen vinden
wij tenminste meer dan eens vermeld, dat de bailliu en de zijnen
met de vrienden van den schuldige in de herberg een deel van
de boete verteren.
De misdrijven, waarmede wij door deze rekeningen kennis maken,
zijn van verschillenden aard; ik wil ze hier in enkele rubrieken
verdeelen, om zoodoende te doen zien hoezeer zij ons ook op de
dorpsche Haagsche samenleving een blik doen slaan.
Vooreerst blijken verschillende uitingen van oneerlijkheid. Gewone
diefstal komt herhaaldelijk voor, maar ook gevallen als van den
man, die een „aelcorf ophaelde die sijn niet en was”, of die „een
sac meel thuysvoerde, die sijn niet en was”. De ouders moesten
ervoor opkomen als hun „knechtkiin” bijv, andermans „visch ge-
HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE MIDDELEEUWEN.