Heynen, op den Nieuwenveen „van dat hi srentmeesters bode
misdede”. Nog erger was eraan toe wie „srentmeesters bode sloech,
omdat hii siin broeder scattinghe eischede”. Schilderachtig is het
verhaal van den man „die dadinc maecte op Sceveninghe ende
der lude dine vernyelde, ende men seyde, dat hi di lude wachte
bi nachte, alsoe datten die bailiu opten Stien leyde”. Niet vaak lezen
wij van bijstand in rechten, maar in 1392 was er een advocaat
(taelman) die het er volgens de bailiu wat te dik oplegde, en daar
voor gestrafd werd met 4 pond boete: „Aernken die waghenaer,
die was simpel saken betoghen, alsoe dat hi te doen hadde an der
vierschaer, ende dat hem die bailiu een taelman loefde tot sine
segghen; daer die taelman hem versuymde mit woerden, dat die
bailiu an hem nam”
Weer een andere categorie van vergrijpen was, als men „sijn
buerrecht niet hielt”, „of gheen paert ende harnasch en hadde als
die schouw geboden was”, of „als men cofte bi anderen payment
(betaalmiddel) dan mijn Heer gheboden hadde” (1379), of evenals
Coman Foye „quaet silver vercofte” of als men „siin goet uten
ambocht voerde, dat gepant was”.
Ook mishandeling van zijn kind door een ontaarden vader, en
de misdraging van een „bestietster” tegenover een dienstmeisje, dat
zich haar had toevertrouwd, vinden wij bestraft (1504 en 1478).
„Ontaft” (oneerlijkheid) driven op zee, of in het dorp-zelf, op
de „dobbelscoel” bijv, mocht natuurlijk al evenmin als vechten,
of schelden, bijv, in „die stove”, het publieke badhuis, dat in den
Haag zeker evenmin een onverdachte reputatie had als elders!
Men vindt tal van voorbeelden, dat echter de Haagsche burgers,
mannen en vrouwen, het niet konden laten. Het werd soms zoo
erg, dat de Bailliu in 1477 in zijn rekening moest zeggen, dat hij
al de boeten wegens vechten en derg. niet heeft kunnen innen
„mits der rebellicheyt van den volke ende dat men geen recht en
heeft dorren vorderen”. Het dragen van een „panser” werd wel
om dezelfde reden gestraft. In den bloeitijd der draperie (tweede
helft der 15de eeuw) geven de „vreemde wevers” en de „eenlopende
gesellen”, die bij de vollerij werkten, heel wat aanleiding tot onrust.
Trouwens de draperie vinden wij nog op andere wijze in deze
rekeningen terug. Als vergrijp wordt behalve het verwijderen van
het „huysteiken” (fabrieksmerk zouden wij zeggen) ook het valsch
HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE MIDDELEEUWEN.
21