dus geen steen in de Witt’s woning, en moeten wij
JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR
Dr. H. E. VAN GELDER.
Zoo komt er
T T et is, dunkt mij, niet anders'dan begrijpelijk, dat onze Vereeniging,
1 1 nu er door de oprichting van een standbeeld hulde gebracht
zal worden aan de nagedachtenis van Johan de Witt, daarbij ook
van hare belangstelling blijken geeft. En Uwe tegenwoordigheid
hier bewijst, dat gij in die belangstelling óók uw aandeel geven
wilt. Wij hadden, als Vereeniging, gaarne méér gedaan, dan dat
wij gedurende een avond onze gedachten bepalen bij het leven van
onzen beroemden staatsman. Het Bestuur onzer Vereeniging had
namelijk het plan opgevat om door het doen plaatsen van een steen
in den gevel van het huis, dat de laatste woning van den Raad
pensionaris geweest is, de herinnering aan hem, als Hagenaar,
te verlevendigen, tijdgenoot en nakomeling erop wijzende, waar hij
leefde en werkte; zóó heeft onze Vereeniging het mogen doen
voor Gijsbert Karei van Hogendorp en de zijnen, het driemanschap
van 1813, zoo ook, in vroeger jaren, voor Constantijn Huygens,
onzen Haagschen dichter bij uitnemendheid. Het zou een bescheiden
hulde geweest zijn, zeker, doch zij zou niet slechts blijvend hebben
kunnen wezen, maar zou ook dit bijzonder treffende hebben kunnen
doen vaststellen, dat het deftige patriciërshuis op den hoek van
Kneuterdijk en Hartogstraatje zich uiterlijk nog in hoofdzaken juist
zoo vertoont als het was in de dagen toen de Witt er dagelijks
in- en uitging.
Helaas, die eenvoudige, maar niettemin bevredigende huldiging,
is ons niet gegund. De eigenaar, heeft gemeend daartegen bezwaar
te moeten maken.
DOOR
1) Voordracht gehouden voor de Ver. die Haghe op den avond vóór de
onthulling van het standbeeld voor J. de Witt te ’s Gravenhage.