89
het groote dorp met zijn steedsche
van Huygens, „geen, daer yeder
van gewest en Unie, met rechtspraak en beheer der financiën waren
belast; zij bevolkten er deftige, aanzienlijke wijken, gaven er den
toon aan voor conversatie en mode, drukten hun stempel op heel
het levendige, drukke gedoe van
allures: het „dorp der dorpen”
steeg een pad is, maar dorp der steden, een, daer yeder straet een
stad is.” Zoo werd den Haag, zooals dezelfde dichter, die in de
juist geciteerde regels wat al te zeer in de fout der minnaars ver
vallen was, het met minder overdrijving uitdrukte, zoo werd
den Haag: „Het heele land uit klein; de wage van den staet.”
Maar is aan den eenen kant den Haag dus beïnvloed door de
bijwoning van regeerend Nederland, aan den anderen kant hebben
ook die regeerders de invloeden ondergaan, die er in deze zoo
bijzondere Haagsche sfeer tot hen uitgingen. En het is mijns inziens
dan ook niet een louter geografische bepaling als wij zeggen,
dat een onzer staatslieden, of in dit geval, dat Johan de Witt
Hagenaar was.
Wat is in dit verband daarvan de beteekenis? Zij ligt in wat
wij het karakter van den Haag in de dagen der Republiek van de
Geünieerde Provinciën zouden kunnen noemen, datgene wat den
Haag onderscheidt of onderscheiden kan van de andere plaatsen
van Holland en van de Republiek. Vergun mij het met enkele
woorden te omschrijven. Huygens was er nader aan toe, dan hij
wellicht vermoedde, toen hij zeide dat den Haag wel leek: „het
heele landt int klein”. Inderdaad méér dan eenige stad had den
Haag een nationaal karakter, voelde het niet alleen zichzelve, maar
het gewest, niet alleen het gewest, maar de Unie. Hoe dat kwam?
Ik zie er den oorsprong reeds van in de dagen toen het wereldrijk
der Bourgondiërs opkwam en toen hier in het centrum van deze
belangrijke gewesten een groep van ambtenaren en leden van hooge
college’s zich vestigde, die aan den vorst en zijn macht hunne
positie, hun levensdoel, hun invloed te danken hadden. Zij waren
niet de stedelijke patriciërs, nauw verbonden aan hun plaatselijk
bedrijf en hun enge familieverwantschappen, zooals er elders in
de streng-ommuurde steden het bewind voerden, angstig wakend
voor hunne vrijheden, maar daardoor behoudend, bang voor al wat
nieuw was of nieuw scheen. Zij, die Haagsche hooge ambtenaren,
daarentegen, stonden open voor de nieuwe gedachten, die zich
JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR.
I
I
i