I
7
de plaatselijke markten. Maar den Haag had behoudens gedurende
een korte periode in de 15de eeuw, geen eigen economisch leven
gehad, het bestond alleen door, men zou bijna geneigd zijn te
zeggen om het bedrijf, dat geboden werd door de aanwezigheid
der regeering, der ambtenaren en der afgevaardigden. Bloei of
ondergang van heel het Haagsche leven, van heel de Haagsche
burgerij hing af van het feit of den Haag regeeringsresidentie was
of niet. Het geheele raderwerk van het Binnenhof was als het
ware het bedrijf waarvan den Haag leefde, en zoo moest, bij zoo
groot, zoo overwegend materieel belang, de Haagsche bevolking
ook geestelijk open blijven voor al de stroomingen, die van dat
regeeringsmilieu uitgingen. Zoo voelde, zelfs in onze overigens
door particularisme zich zoo sterk onderscheidende oude Republiek,
den Haag min of meer nationaal.
Deze geestesgesteldheid had echter ook ander gevolg. Den Haag
als geheel voelde namelijk ook dit als een belang: dat de regee-
ringsmachine-zelve voor de plaats voordeel afwierp. Het beoordeelde
met andere woorden de regeering van het oogenblik, niet naar haar
geestelijke bedoelingen, maar naar het bloote feit of zij aan de
burgerij al datgene aan economische vruchten opleverde, dat deze
ervan meende te moeten verwachten. Het nationaal gevoelen was,
met andere woorden, niet: ruimer inzicht, het was het naar de oogen
zien van den broodheer, en had dus als tegenkant de materialis
tische overweging of de broodheer ook voldoende brood verschafte.
Ziehier het Haagsche milieu, en zijn typeerend karakter. Ik moest
het u schetsen, omdat het voor het beeld van Johan de Witt als
Hagenaar groote beteekenis heeft.
Laat, ons dus nu op hemzelf onze aandacht richten.
Johan de Witt was Dordtenaar van geboorte; in 1627 zag hij
in de Merwedestad het licht als de tweede zoon van Jacob de Witt
en Anna van den Corput. Zijn vader was op en top een Hollandsch
regent. Als wij diens portret in het Museum te Dordrecht zien
of een uit jonger jaren, dat men op het Gemeentemuseum hier zal
vinden, als wij zijn portret zien, valt ons naast de energie, die
uit menige trek spreekt, ook een zekere grofheid op. De dikke
lippen en de sterksprekende kin zal zijn zoon Johan van hem hebben
gehad. Maar het fijne en scherpbelijnde, dat de bekoring van het
gelaat van den raadpensionaris heeft uitgemaakt, dat vinden wij
'f
JOHAN DE WITT ALS HAGENAAR.
91
I