I.
HET BESTUUR VAN DEN HAAG IN DE
MIDDELEEUWEN.
door Dr. H. E. VAN GELDER.
I 'erwijl ’s-Graven hof in beteekenis toenam moest zich de kleine
1 buurtschap van slechts enkele huizen, die wij meenen dat daar
reeds van ouds gevonden werd, wel als vanzelve gaan ontwikkelen
tot meer dorp-achtig aanzien. Hoezeer het Hof er naar trachtte
in allerhande behoeften door eigen krachten te voorzien, het aantal
noodige ambachtslieden was toch telkens grooter dan de weinige
lieden in vasten dienst, terwijl ook voor de veeweiderij, en den
landbouw werk genoeg viel te doen. Immers zoo het Hof al niet
direct zoovele handen behoefde, indirect maakte het ze wel zeer
noodig. De aanzienlijke ambtenaren toch en verschillende edelen
begonnen zich in de nabuurschap van ’s-Graven paleis te vestigen,
en al schonk de Graaf hun daarvoor meestal den benoodigden
grond, aan den Vijverberg of in het Voorhout daarachter,
voor de „timmerage” moesten zij toch zelf zorgen, evenals
voor de geregelde verschaffing van al wat zij voor het levens
onderhoud hunner gezinnen noodig mochten hebben. Ook de
reizigers, die niet aanzienlijk genoeg waren om op het Binnenhof
onderdak te worden gebracht marskramers en speelluiden
bijvoorbeeld zochten herberg in het dorp, waar zij bovendien
ook voor hunne waren nog wel koopers vinden konden, of waar
zij, als hun dienst in ’s Graven feestzaal niet meer noodig was,
hun vreugde-verschaffende kunst door de dorpelingen genieten
deden, in de taveernen of op het open marktpleintje, dat midden
in het dorp gevonden werd.
Het dorp bestond in de dagen, waaruit wij de oudste berichten
hebben dat is het eerste kwart der 14de eeuw, dus ongeveer
een halve eeuw na de stichting van ’s Graven paleis, nog niet