II.
VOLLENHOVE ALS PREDIKER.
„Doe hy dit zelfde sprak, de volle Vollenhoven
Was yeders ingewant van ’t spreken zo ontroert,
Dat niemand zich volde met hem schier ’t overloven
Voor zulk een Heerlykheit soo heerlijk uytgevoert.
O Gy met overvloed gezegende van boven,
Die duisenden versaedt uyt uwe Volle-Hoven,
Is den Rechtvaerdigen zoo groote Heerlijkheit,
Eerst hier en dan hierna, voor erfdeel toegeseit,
Bidt, zalige Man Godts, dat alle die u lesen
Tot sulken Erven recht rechtvaerdig mogen wesen.”
t Was met deze woorden dat eenmaal Constantijn
Huygens den lof van zijn vriend, den Haagschen pre
diker, bezong en blijkens tal van getuigenissen van
bevoegde tijdgenooten stond hij in zijne hartelijke waar-
deering van Vollenhove’s kanselarbeid niet alleen. Groot
was inderdaad de hulde die hem in zijne dagen van
verschillende zijden gebracht werd, terwijl de blijvende
belangstelling, waarmede de Haagsche gemeente veertig
jaren lang zijne prediking volgde, mede ten bewijze
strekte, dat God hem ook op dit gebied bijzondere gaven
geschonken had. Buitengewoon was de indruk, dien hij
als prediker maakte en velen roemden hem als „den
Haagschen Guldemond, van wiens lof de wijdberoemde