i 94 JOANNES VOLLENHOVE. I J. Hartog, Geschiedenis van de Predikkunde en de Evangelie prediking in de Protestantsche kerk van Nederland, Amsterdam, 1861, biz. 131 v.v. moet dit erkennen, al verzwijgt hij niet zijne bezwaren tegen de gewone gebreken van dien tijd ook bij Vollenhove te vinden. Zie ookDe kanselontluistering in de Nederlandsche Hervormde kerk tijdens de zeventiende en achttiende eeuw, door Sincerus. Amsterdam, 1853, blz. 50. 2) Vaderlandsche Letteroefeningen, 1827, t. a. p. blz. 175. Poëzy, blz. 564 v.v. dagen algemeen gewoonte was. Verbazend is de be- lezendheid en de veelomvattende kennis waarvan zij getuigen, zonder evenwel te hinderen door dat vertoon van geleerdheid, waardoor vele zijner ambtgenooten hun prediking ontsierden. Met zijn vriend Moonen, den bekenden Deventerschen predikant, was hij in dit laatste opzicht een uitzondering op den algemeenen regel dier dagen, waar het zijn ernstig streven was zich ook in den vorm zijner predikatiën aan de Schrift te houden en zich naar het voorbeeld der Apostelen te richten 1). Over het algemeen onderscheidden zijne leerredenen zich, gelijk een zijner biographen zegt2), door „rijke Bijbelkennis, een allergelukkigst invlechten van Bijbelsche gezegden, diepdoordachte opmerkingen, waardige taal en stijl, die door juistheid van gekozen beelden, verras sende spraakwendingen, welluidendheid der volzinnen, nauwkeurigheid in het gebruik der bijvoegelijke naam woorden, door nadruk en kracht” treffend aan het licht treedt. Niet anders was ook te verwachten van den man die zich altijd zulk een vurig voorstander van de zuiver heid zijner moedertaal toonde en in een zijner merk waardigste gedichten, van 1678, Aan de Nederduitsche schrijvers 3), het gebruik van bastaardwoorden bestrijdt en van eigennamen met Latijnsche buigingsuitgangen en ook den predikstoel niet spaart, die „Fransch, Latijn,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 104