JOANNES VOLLENHOVE. 101 Wij cursiveeren. zich uitzingen, zooals het in hen broeide en zich kristal liseerde tot oorspronkelijke beddingneen, die poëten met hun geest geschoold door een herhaalde en op alles lettende lezing der Latijnsche klassieken, richtten zich in hun zegging naar die knappe modellen, het levend- spontane liet zich verdringen door eene elegante of deftige conventie, en een twintigste-eeuwer voor wien, doordat de klassieke studiën in een hoekje gedreven werden, een ode van Horatius even vreemd moet lijken als een tafeltje met hieroglyphen, beschouwt dus een vers van Hooft of Vondel allicht als een rare vertooning waar de stijfheid het verre van de schoonheid wint”. De juistheid van deze uitspraak kan in menig opzicht niet ontkend worden, al laat hij er terecht ook op volgen „De thans levenden hebben wel ongelijk in die meening, en hun ongunstige indruk komt voort uit onvolledige kennis van hun onderwerpindien zij dieper in onze vroegere kunst wilden doordringen, aandachtiger wilden luisteren naar rhythme en geluiden, en elk vleugje van verbeelding zich inderdaad verwezenlijken met hun eigen voorstellingsvermogen, zooals ieder lezer, die zelf kunstenaar is, dat doet of ten minste behoort te doen, dan zouden zij merken, dat er veel meer echt-dichter- lijke, psychische essentie, veel meet gevoelds, want hoorbaars en zichtbaars schuilt in die dichters, dan een oppervlakkige kennisname van hun werken zou doen vermoeden. Maar toch, al vervallen de besten dier ouden, ernstig-bezien, niet of maar zelden in het dornuchtre, netjes-gerijmde klank- en beweginglooze verstandlijk-redeneeren, zonder iets dichterlijk-waarde vollers er bij, waar wel een enkle dichter van heden onze aandacht meê beproeft, toch valt niet te ontkennen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 111