JOANNES VOLLENHOVE.
103
L. Rotgans, t. a. p. biz. 6.
1
drukken,
mislukken’
Openhartigheid betrachten”.
2) Antwoort aan j"
terwijl het bekend is hoe groot ook zijn aandeel was
in de bewerking van een nieuwen druk van Vondel’s
Poëzy, de zoogenaamde Franeker uitgave van 1682,
„Behaagt het u, ik weet ook lessen u t’ ontvouwen,
Uit Vondels mont geschept, en jaren lang onthouwen
Die, als een scherpe spoor, in 't bloejen van mijn tijdt,
Mij prikkelde, om ten berg, den zangrei toegewijdt,
Recht op te stijgen, en veel hoop mij in wou
Dat moedt noch arbeit op dat spoor mij zou
den opgang dien het maakte, de ontwikkeling onzer
poëzie in dien tijd helpt kenschetsen. Zelf bracht hij in
practijk wat hij anderen voorschreef: op veel plaatsen
in zijn poëzie zien wij invloed en navolging van Vondel.
Die invloed en navolging behoefden het ontstaan van
eigen goede poëzie niet onmogelijk te makendoch
gevaarlijk was, dat Vondel’s woord wet en zijn taal
gebruik een „jus et norma loquendi” ging worden. Dat
Brandt en Vollenhove elkander hunne gedichten telkens
ter beoordeeling zonden „met bede van ront te willen
gaenJ) in het aanwijzen der feilen zoo tegen de tael
als kunst daer in begaen”, dat was geen veeg teeken
van den bloei der poëzie; wèl dat Vollenhove zich
in zijn betoog telkens dekt achter Vondel. Wat werd
er van de souvereiniteit des dichters in wie zich zoo
beriepen op het gezag van een ander?
Wij zagen reeds telkens in de briefwisseling met
Brandt hoe hoog Vollenhove de dichterlijke gaven van
Vondel schatte, gelijk hij ook nog in later jaren aan
Rotgans schreef: 2)