JOANNES VOLLENHOVE.
107
predikant was geworden. Menige brief werd tusschen
hen beiden gewisseld, menig gedicht getuigde wederzijds
van onverbroken banden. Gaarne erkende Moonen dat
hij den Haagschen leeraar veel te danken had
„Plichtshalve volge ik slechts met nedrige gedichten
Den Leeraar, die weleer myn lettergraege jeugt
Braef aengemoedigt heeft om andren voor te lichten
En, als gy weet, den gront gelegt voor eere en deugt,
Toen myn geboortestadt zyn goude lessen hoorde,
Die ons zyn afscheit in een vloed van tranen smoorde,”
gelijk hij hem ook op zijn geboortedag in 1673 huldigde 2)
„Begaefde Guldemont in ’t eedle sGravenhaeg,
En wonderwerker met Godts uitgeleese gaven,
Die elk, gelyk een stroom van zuivren nectar laeven,
Hoe ryst uw jaerzon met zoo aengenaem een vlaeg.”
Evenals zijn oudere broeder Bernard, de latere bur
gemeester van Kampen3), had Vollenhove zich ook door
de omgeving en opvoeding in zijne ouderlijke woning
reeds jong tot de letterkunde aangetrokken gevoeld en
het dichterlijk talent hem door God gegeven reeds vroeg
tijdig niet verwaarloosd. Toch bleef voor hem de be
oefening der poëzie „bywerk en uytspanning na zyn
A. Moonen's Poëzy, AmsterdamUtrecht 1700. Op de bruiloft
van j. Vollenhove en Kath. Rozeboom.
2) Poëzy, blz. 593. Zie ook blz, 540 v.v. aan Vollenhove, „Op
de verovering van Koevorden", blz. 620 op de uitgave van De
heerlijkheit der rechtvaardigen. Vollenhove gaf ook een gedicht bij
de uitgave van Moonen’s Poëzy, in 1700.
3) Deze vervaardigde een treurspel, De Broedermoort te Tranziane,
1661. Hierin is niet alleen Vondel, maar ook Hooft soms letterlijk
nagevolgd. Kalff, t. a. p. V, blz. 112.