JOANNES VOLLENHOVE.
113
8
roeping en de taak lag, die hij als dichter te vervullen had.
Inzonderheid wijdde hij zich alzoo aan de godsdienstige
en aan de stichtelijke poëzie. Wat hij in ongebonden
stijl van den kansel trachtte aan te kweeken bij die hem
hoorden, zocht hij ook te bevorderen, waar zijn ziel
zich uitstortte in liederen en gezangen. Dan was hij
recht in zijn element, gelijk de vele kruis-, boet- en
troostzangen aantoonen, waarin zijn geloovig hart zijnen
Heiland tegenjubelde of met smart de snoodheid der
zonde beweende 1).
„O Gethsemane, in prijs
Overtreft gij duizent hoven,
Hier herwint men ’t paradys,
Wee gaat weelde hier te boven.
Nergens gloeit zo schoon een roos,
Als geplukt van Jesus doornen,
Looft hem blij, en leeft altoos
Naar zijn wil, Godts verkoornen!
Die om u zyn wil dus derft,
Willig om ons moedwil sterft!
en naar aanleiding van Petrus’ verloochening uitriep2)
„De werelt sluimert altijt weer,
Door droom op droom bewogen.
Wat raat? zie neer, aanschouw ons, Heer,
Bestraf ons met uw ogen,
Die Simon straalden diep in t hart,
En griefden met een zaalge smart;
Zoo wordt een rots bewogen
of met het „Ecce Homo” zijn medezondaren troostte3)
Kruistriomf en Gezangen, blz. 44.
2) t. a. p. blz. 58.
t. a. p. blz. 68.