DE HUIZEN AAN DEN KNEUTERDIJK No. 22.
127
land
steenen groote waarde als bouwmateriaal in een
waar geen steengroeven werden aangetroffen. Dat de
houten gebouwen er niet minder soliede om waren, blijkt
uit verhalen omtrent belegeringen, waarbij de bestorming
van zulk een houten sterkte alles behalve gemakkelijk ging.
Zooals we reeds zagen, hielden in een der grootste
huizingen de Leidsche burggraven verblijf, wanneer hunne
tegenwoordigheid op het grafelijk hof vereischt werd.
Het „Hof te Wassenaer” kwam na Hendriks over
lijden aan den Leidschen burggraaf Jan, gehuwd met
Josine van Egmont, die het huis bij zijn dood op 4
December 1523 vermaakte aan zijn bastaard Andries,
baljuw van het dorp Wassenaar, die in den Kleefschen
oorlog tegen hertog Hans Frederik van Saksen in 1547
tot ridder geslagen werd.
Uit het geslacht der Wassenaers, na het overlijden
van den laatsten burggraaf, door aanhuwelijking aan
het grafelijk huis der de Lignes gekomen, werd het
huis toen ter tijd zelden bewoond, omdat de eigenaar
zich meestal in de Zuidelijke Nederlanden ophield. Maria
erfvrouwe van Wassenaer, wettige dochter van Jan of
Joris (14831523)liet bij haar overlijden in 1544 uit
haar huwelijk met Jacques, graaf de Ligne, graaf van
Faulcquenberge, baron van Belloeil, heer van Wasse
naer, burggraaf van Leiden, heer van Monstroel, Thullijn,
Ravigny enz. (ik geef hem al de titels waarop hij recht
Krachtens testament van 3 Juni 1522 en door Karel V op 24
September d.a.v. geconfirmeerd, werd zij beleend, bij verlybrief van
22 September 1525, met de goederen door graaf Jan nagelaten. Hij
zelf was als bevelhebber van Karel V belast met de expeditie naar
Friesland in 1523. In November van dat jaar vielen de laatste
plaatsen, die de Gelderschen nog in bezit hadden, Sloten en de Lemmer,
in handen der zegevierende Oostenrijkers. Onder de vele Hollandsche
edelen, die hierbij het leven lieten, was ook Jan 11 van Wassenaar,
ridder van het gulden vlieshij kreeg een schot in den arm en stierf