DE HUIZEN AAN DEN KNEUTERDIJK No. 22.
137
Van der Does toe-
beeld gekomen om ze voor gezantschapshotel dienstbaar
te maken. Zij zouden echter een heel wat voornamere
bestemming verkrijgen.
Hierop zouden de regelen van
passelijk worden
„Hier hebben Coningen en Coninglyke Vrouwen
„Dewyl Sy in den Haag geweest syn,
haer onthouwen.”
Ofschoon het Voorhout een der bolwerken onzer
gegoede particiërs kon genoemd worden, zwierf er
’s avonds en 's nachts in dit slecht verlichte en onbe
waakte stadsgedeelte allerlei verdacht gespuis rond.
Straatroof of moord kwam niet zelden voor. Allerlei
avonturiers, aangelokt door de aanwezigheid van het
Hof, vonden hier een welkom arbeidsveld. Het Haagsche
Bosch was min of meer berucht om de herhaalde aan
randingen. Alleen door het houden van scherp toezicht
aan de poorten was het mogelijk de veiligheid eeniger-
mate te verzekeren. En niet alleen moest men zich
hoeden voor molestaties van rabauwen en dergelijk
geboefte, zelfs jongelui uit aanzienlijke kringen ontzagen
zich niet om onder den invloed van een stevig glas
rhinsch of zware bourgogne allerlei straatschenderijen
en „insolentiën” te plegen. Het inslaan van ruiten en
afdraaien van deurkloppers kwam geregeld voor, als
de heeren laat in den nacht zwierende en zwaaiende
de herbergen verlieten. Niet vóór 1684 zouden hier
ter stede vaste klapwakers worden aangesteld, die twee
aan twee de ronde moesten doen.
De weinig eervolle terugkomst van den uit zijn Staten
verdreven Koning van Boheme, hier in den Haag, welke
stad hij in 1613 onder zulke schitterende vooruitzichten
verlaten had, deed de aandacht der Staten vallen op