DE HUIZEN AAN DEN KNEUTERDIJK No. 22.
159
Gerrit Reytenbach voorloopig belast met het houden van
toezicht, zulks tegen een jaarlijksche vergoeding van
ƒ50; terwijl de eigendomsbewijzen en obligatiën ten
name van de Vijf Steden staande, door die stad werden
overgenomen. Blijkens aankondiging in de nieuwsbladen
volgde op 13 Mei 1800 de publieke verkoop van het
meubilair en der „huiscieraaden” en op 10 Juli 1802
kwam het zilveren tafelgereedschap onder den hamer.
De opbrengst bedroeg van het mobilair 4596-7-12 en
die van het zilver f 284-8. Ook het archief met de
handvesten en keuren werd 30 Juli 1802 in kisten gepakt
en naar Hoorn opgezonden.
Het huis werd nu voor eenigen tijd voor ƒ550
per jaar verhuurd, daarop stond het, als gevolg van
de groote malaise, een paar jaar leeg, waarna men in
den aanvang van 1804 voornemens was het gebouw
wegens gebleken „grove defecten en importante repa-
„ratien,” hetzij publiek of ondershands te verkoopen.
Het viel echter uiterst moeilijk om voor een dergelijk
kapitaal pand een liefhebber te vinden.
Omstreeks dien tijd’ zag het er in ’s Gravenhage
treurig genoeg uit. Hoezeer de bloei dier eens zoo
roemrijke residentie onder den opvolgenden druk der
tijden geleden had, kan blijken uit de omstandigheid,
dat tal van voorname huizen onbewoond stonden, omdat
er geen kooper voor te vinden was en dat zelfs tegen
zeer gereduceerde prijzen geen huurder kwam opdagen.
Geld voor ingrijpende verbouwingen was niet beschikbaar,
zoodat verscheidene kapitale woningen óf afgebroken wer
den of geheel vervielen. Hierdoor kan worden verklaard,
dat betrekkelijk zoo weinig fraaie gevels nog in hun
oorspronkelijken toestand worden aangetroffen. Sommige
panden werden wegens niet-betaling der verponding in
beslag genomen en gerechtelijk ten verkoop aangeslagen.