8
JOANNES VOLLENHOVE.
en wist door zijn omgang als herder en leeraar in zijne
gemeente aller achting te verwerven. Bij hartelijke in
stemming met de belijdenis der kerk, die hij met toe
wijding diende, was hij in heel zijn optreden een man
des vredes, zijne gemeente weidende „met de staven
liefelijkheid en samenbinders”, door zijne ambtgenooten
met sympathie bejegend, een waar sieraad van zijn stand,
als een andere Johannes, „de discipel dien Jezus liefhad”.
Krachtig was het nationaal gevoel dat hem bezielde en
groot zijne gehechtheid aan het Huis van Oranje, met
name aan den hoog door hem vereerden Prins Willem III
en zijne gemalin, wier leven en daden door hem op
treffende wijze bezongen werden.
„Vollenhove is wat erg in het vergeetboek geraakt.
Wij hebben in deze Vondel’s eer te herstellen, die in
hem een dichter van beteekenis zag”. Dat deze uitspraak
van een onzer tijdgenooten niet op zichzelf staat, be
wijst wel de meerdere waardeering, die Vollenhove in
de laatste jaren ondervonden heeft, waar ook schrijvers
als Kalff, te Winkel e. a. in hunne studiën over de
geschiedenis der Nederlandsche letterkunde mede aan
den arbeid van dezen Haagschen dichter-predikant hun
aandacht gewijd hebben, terwijl ook in menige bloem
lezing gedichten van zijn hand zijn opgenomen. In het
Klassiek Letterkundig Pantheon 2) gaf Ds. A. L. Lestur-
geon eene „Bloemlezing uit de gedichten van Johannes
Vollenhove, voorafgegaan van eene levensschets van den
O.a- door G. Penon, in Nederlandsche Dicht- en Prozawerken.
Bloemlezing bij de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, door
W. J. A. Jonckbloet. Groningen, 1888, IV, blz. 358380, en in
onze eeuw door A. T. A. Heyting, Het Boek der Sonnetten, Neder
landsche Sonnetten van de zestiende eeuw tot Jacques Perk, 's-Graven-
hage, 1911, blz. 260—270. „De hier opgenomen klinkdichten”, zegt
hij, „zijn keurig van dictie en verdienen hun plaats”, blz. 29.
2) Schiedam, 1866.