EEN 18E-EEUWSCHE KRONIEK. 199 kamer oordeelde, dat hij hem zou kunnen houden en den prijs er van aan de armen uitdeelen, mits hij den Amsterdammer waarschuwde voor den vervolge zich van zoo iets te onthouden. Dit geschiedde, nadat men eerst den zalm had getaxeerd op zeker bedrag (25 Juli 1704). 39. Onder dit nr. wordt het eerste van de vele pro cessen vermeld tegen den erfgenaam van Willem III (zijnde W. Friso, zie Wage naar, XVI, 300). Hier waren het bedienden, die loon te vorderen hadden (30 Juli 1704). 57. Gezanten van den kerkeraad berichtten op 18 Nov. 1704 den H. R. de beroeping van een nieuwen predikant. Nadat zij hun opwachting hiertoe bij den H.R. hadden gemaakt en hun boodschap hadden overgebracht, werden ze door den President van den H.R. krachtens besluit van 13 Nov. 1704, berispt, omdat ze niet te voren kennisgeving gedaan hadden van het opmaken van het drietal, wijl naar de gewoonte dit had moeten gebeuren. Zij zeiden dat van die gewoonte niet bleek uit hun resolutieboek waarop zij werden vermaand in den vervolge accurater te notuleeren en vervolgens werd besloten hun afschrift te doen geworden uit de resolutiën van den H. R. 62. Langen tijd heeft men den H. R. opgehouden met een proces over de bibliotheek van Isaac Vossius, waarvan de catalogus was opgemaakt door Paulus Columesius, en die vele handschriften bevatte. Het was enkel de „nequitia advocatorum”, die dit proces tot grooten omvang had doen uitdijen. De boekerij was die van Gerard, Isaac en andere Vossii. Curatoren der Leidsche Hoogeschool kochten die bibliotheek voetstoots volgens catalogus, voor 33000 Car. gl. en maakten nu allerlei futiele aanmerkingen over de levering Fredericus Gronovius, uit haat tegen I. Vossius, zou de Curatoren

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 214