EEN 18E-EEUWSCHE KRONIEK.
202
110. Vriendelijke opmerking
notarissenDe onwetendheid
van B. aan ’t adres der
van den notaris, die dit
den Haag te collecteeren. De H. R. was altijd van
meening, dat zijn raadsheeren noch aan den magistraat
van den Haag noch aan het Hof van Holland en Zee
land waren onderworpen, en eischten dus dat diakenen
ook van den H. R. vergunning vroegen, om de schaal
te presenteeren bij de raadsheeren en de ondergeschikten
van den H. R. Eenigen tijd hielden diakenen zich hieraan,
doch na verloop van tijd bepaalden zij zich tot een
bloote mededeeling aan den president van den H. R.,
dat de collecte gehouden zou worden. Men besloot
diakenen te ontbieden, die, voor 't college van den
H. R. verschenen, verklaarden in hun resoluties niet
anders gevonden te hebben dan dat er meegedeeld
moest worden. Daarop werd 16 Juli 1705besloten.dat
ten einde deze te kwader trouw dit bewerende diakenen
tot hun plicht te brengen, geen der raadsheeren of der
ondergeschikten van den H. R. iets in de schaal mocht
geven, tenzij evenals aan den magistraat en aan den
Hove ook vóór elke collecte aan den H. R. schriftelijk
het verzoek werd gericht om te mogen collecteeren.
In noot teekent B. aan, dat in 1707 en 1708 ten opzichte
van de diakenen der Waalsche kerk een zelfde besluit viel;
men zegt, voegt hij er bij, dat het Hof van Holland aan
beide colleges had verboden om verlof van den H. R. te
vragen. (Hier blijkt hoe slecht de H. R. het kon zetten,
dat het Hof, het oude regeeringslichaam uit den graven
tijd, zulke historische rechten, overblijfsel uit den tijd toen
het Hof behalve rechtspraak ook zaken van politie be
hartigde, kon doen gelden; men weet, de H. R. is een
jonger college, ontstaan in den 80-jarigen oorlog, ter
vervanging van den Grooten Raad van Mechelen.)