EEN 18E-EEUWSCHE KRONIEK.
204
228. Een beslissing van 30 Nov. 1706 schrijft B.
toe aan nepotismehij en 2 anderen bleven in de min
derheid tegen een meerderheid van de raadsheeren.
’t Betrof een borg, die werd aangesproken te betalen
krachtens 2 arbitrale uitspraken en die werd veroordeeld
daartoe, ofschoon hij, zegt B., enkel borg was voor de
schuld, waartoe bij de eerste uitspraak de schuldenaar
225. Aardig staaltje van milddadigheid van den H.R.
Schepenen van Hoogwoud hadden een curator benoemd
in een faillieten boedel. De schuldenaar, wiens boedel
’tgold, appelleert op ’t Hof en dit college bevestigt de
curateele. Appel op H.R. Het meerendeel der raadsheeren
was bewogen met 'tlot van dezen schuldenaar, die de
dupe was geworden van een deugniet en wiens curator
een man van groote rapaciteit bleek te zijn, n.l. de
secretaris van Hoogwoud. Maar er viel niet veel aan
te doen. Inmiddels had een vriend wat geld aangeboden
en de leden van den H.R. legden er nog wat bijdaarmee
zou alles ongedaan gemaakt worden. Wel stond er ge
vaar te vreezen, want de debiteur had toegestemd in
t benoemen van den curator en deze had al onroerend
goed verkocht vóór ’t appel. Die secretaris heeft daarop
nog doorgeprocedeerd in verband hiermee tot 1710 toe
en kreeg van den H.R. op alle punten ongelijk.
te huwen en de lichtzinnige dochter nam den advocaat
en verliet den knecht. 20 Dec. 1704 en 26 Oct. 1708
wees de H.R. sententiën in deze zaken. (De knecht
heette vermoedelijk Eduard Back, de koopman Jacob
de Flinesde namen van de dochter en van den Frieschen
advocaat worden niet genoemd.
Het arrest was van 19 en niet van 20 December 1704.
Dat van 1708 was niet te vinden.)