EEN 18E-EEUWSCHE KRONIEK. 207 gaan met zijn dood en te betalen uit de gereedste inkomsten van de baronnie van Breda. Nauw was de koning dood, of de femina illustris richt een vordering tegen den erfgenaam, d. w. z. tegen „de Raden van de Koning, en voor zooveel des noots, tegen de Vorstinne douairière van Nassau, als moeder en voogdesse van haar soon, die erfgenaam was van sijn Majesteit’’. De vordering wordt op velerlei gronden tegengesproken, o.a. ook op dezen grond, dat hier voor deze schenking (als het er al een was) geen oorzaak was, of anders een onzedelijke oorzaak; dat de acte niet door den secretaris des Konings was gecontrasigneerd en dat de handteekening des Konings „wel meer was nageteikent, en daarover zelfs iemand crimineel gevonnist bij sche penen van den Hage, 21 Febr. 1703” x); ook was de naam van de begiftigde met andere hand geschreven dan die den overigen inhoud van de acte schreef. Het Hof van Holland had de z.g. fiduciaire veroordeeling afgewezen. In hooger beroep voor den H. R. was het nu de vraag, of dit terecht was geschied. B. beweerde in raadkamer, dat z. i. de Prins particuliere redenen had om de acte niet door zijn secretaris te laten contrasigneeren, zoodat het gemis van contra-seign in dit geval niet de echtheid der acte in verdenking bracht. Met algemeene stemmen werd de sententie van het Hof vernietigd en de fidu ciaire veroordeeling toegewezen (11 Maart 1707). De procureurs in deze zaak moeten nog deze veer er bij laten: „In deze saak hadden de praktisijns van de impetrante, doen de saak in appel was voor den H. R., onder request civil versogt haar conclusie te Dit was Jacob Becker, geboren in ’t graafschap Waldeck; hij was klerk geweest in de „Nederduytse secretarye van Sijn Con. Majesteit van Groot Brittanniën”. Hij werd veroordeeld tot geese- ling, brandmerk en 6 jaar tuchthuis en in de kosten.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 222