i
EEN 18E-EEUWSCHE KRONIEK.
208
1
mogen amplieren en te concluderen, 't geen voor ’t Hof
geomitteerd was, tot kennen of ontkennen van de acte, ten
minsten ter goeder trouw. „Stulti formularum aucupes, want
nergens wort geleert, dat sulks geschieden moet, ja zelfs
kent of ontkent men niet meer, quem admodum olim ex
formula: Kent je of ontkent je de teekening?” (De onder dit
nr. vermelde Catharine de Villiers was de zuster
van Betty deV. Deze werd gehouden voor de minnares
van Willem III. Zie het gewone register op de jour-
nalen-Huygens en Hora Siccama, Aant. en Verb.)
DEEL II.
(Dit deel omvat de nrs. 274-513).
282. Willem III van Oranje had op 1 Aug. 1669 aan
iemand een jaargeld van 1000 gl. toegestaan, „voor de
diensten, die hij gedaan had en nog doen soude’’. De
man zelf wel zeer raar - trok dit geld nimmer en
stierf in 1699. Zijn erfgenamen komen dadelijk na den
dood van den Koning en niet eerder, ook al raar
op met een vordering tegen des Konings erfgenamen,
’t Hof gaf de erfgenamen van den Koning gelijk en
ontzegde de vordering. De H. R. nam met 6 stemmen
de verjaring aan enkel voor de jaargelden meer dan
30 jaar geleden vervallen, de overige werden toegewezen
den 3en Juni 1707, maar er kwam revisie van deze
zaak en in deze revisie werd op 24 Sept. 1720 met één
stem meerderheid toch nog de eisch ontzegd, omdat
één raadsheer, die vroeger voor toewijzing had gestemd,
wegbleef; van de 7 toegevoegde reviseurs waren 3 vóór
de sententie van den H. R. en 4 er tegen. B. teekent
aan dat hij over deze zaak nog een afzonderlijke nota
heeft gemaakt. De „iemand” heette Romswinckel; het
arrest is van 1 Nov. en niet van 3 Juni.