r
JOANNES VOLLENHOVE.
12
Onnutte vragen schuw, die
Dan stichting in ’t geloof en
Maar na de Wijsheijdt sta,
meer t
van hun eigen volk tot dat volk spraken, al heeft hij
tot op den lateren tijd zijns levens zijne liefde voor het
Latijn in deze nimmer verloochend.
Te Kampen werd Vollenhove een ijverig gymnasiast,
die zich met vlijt toelegde op de beoefening der wel
sprekendheid en der Latijnsche en vaderlandsche dicht
kunst, en daarin zelfs zulke vorderingen maakte, dat hij
in 1648, dus op zeventienjarigen leeftijd, een gedicht op
den vrede van Munster uitgaf, „eene dankzegging en
gebed voor en om den vrede der Christenheid,” waarin
hij ook tot eensgezindheid in het kerkelijk leven opwekt
„End, Christe, vereent de scheuren uwer kercken,
Sent, die in uwen oogst, met trouw en Vrede wercken.
Acht hebben op dat twist of argernissen queekt,
En voor gesonde leer en woorden wederspreekt.
Dat onsen lossen sin niet roeckeloos en trede
In ’t diepste van ’t geheym van uw’ verborgentheden,
Niet soecke wetenschap, die na den hooghmoet smaeckt,
En woorden-strijdt ontsteeckt, en kerke-stoornis maeckt,
eer tot tweedracht strecken,
beterschap verwecken,
van boven neêr-gestort,
Die meer tot wel te doen als hoogh te weten port.” J)
Degelijk toegerust kon hij zich nu naar Utrecht be
geven om het Hooger Onderwijs te volgen en werd in
datzelfde jaar door den Rector der Hoogeschool Daniel
Berckringerius als student onder den naam Joannes Vol-
lenhovius Vollenhovianus ingeschreven.
Zoo brak dan een nieuw tijdperk in zijn leven aan,
zijn academietijd, voor hem gelijk voor zoovelen, door
Hollandsche Parnas, door T. van Donselaar, Amsterdam 1660,
dl. I, blz. 221. Vgl. A. L. Lesturgeon, Bloemlezing uit de gedichten
van Johannes Vollenhove, Schiedam, 1866, blz. 19.