gaf hem een stomp op de borst, „ruckende stracx sijnen
degen uyt zeggende „boeggre” wat wilt gij daarvan
hebben?” Waarop Gaijner antwoordde: niet met allen.
Dit baatte echter niet. De Franschman op hem aan
komende begon nog harder te schelden en zeide: „je
te donneray l’épée a travers du ventre ende furieuselyck
op hem aencomende gaf hem een steek door de mouw
als oock hem in de sijde quetsende”.
Toen heeft Gaijner zijn degen getrokken om zijn
„lijf te defendeeren” en, door den Franschman tegen
de planken schutting van de Maliebaan gedrongen zijnde,
heeft hij dezen twee a driemaal onder zijn degen gehad,
„hem telkens verschoonende daar hij hem niet wilde
quetsen.”
Daar geen van de andere jongelieden een degen bij
zich had, nam Govert van Beaumont een malie, sloeg
daarmede tusschen de degens en trachtte den Fransch
man terwijl hij hem van achteren greep, weg te trekken
om de vechtenden van elkander te houden.
Deze stak daarop woedend tusschen de beenen door
naar Beaumont om ook dezen te „quetsen”.
Vijf of zes Franschen kwamen hierop met ontbloote
degens aangeloopen, roepende „tue le, tue le”, (een van
hen sloeg Beaumont met het plat van de degen uit den
weg) die gezamentlijk op Gaijner aanvielen, hem telckens
den degen op den buyck zettende”. Deze weerde, hoewel
hij alleen was hen allen af, doch toen er eindelijk nog
een groote massa Franschen bij kwam, „zoodat men wel
dertich degens konde tellen”, moest de dappere Gayner
wel aan het lopen gaen.
Hij werd nog steeds vervolgd door de woedende
bende, onder een onophoudelijk „tue, tue, zoodat de om
standers niet anders conden zien of dat se hem het leven
wilden benemen, als wanneer de schermmeester Vesia,
UIT DE ARCHIEVEN VAN HET HOF VAN HOLLAND. 217