openen en door het uitsnijden van een stukje hout lucht
er in kon laten komen.
Toen daarop des avonds de cipier met Emmetie de
meid boven kwam om te sluiten verzocht Keijser haar
den volgenden morgen een paar „cruyers of draegers”
te laten komen om het vrachtje naar beneden te dragen,
daar de papieren naar zijn Advocaat te Dordrecht
moesten worden gezonden. Eerst had zij daar eenige
bedenkingen over in het midden te brengen en be
weerde, dat hij dit maar aan zijne vrouw moest opdragen.
Daar deze echter ongesteld was, wilde hij dit niet doen.
Den volgenden morgen kwam Emmetie aan zijn bed,
terwijl hij zich slapende hield en vroeg hem, „terwijl
zij hem verscheijden maelen aen het lijff heeft gestooten
off hij het coffer wilde doen afhaelen.” Hierop geen
antwoord bekomende zeide zij 1 „isser u niet meer aen-
gelegen als mij en wilt je niet spreecken, soo laet het
staen”. Waarop zij de kamer uitging.
Een paar dagen later op 1 April liet zij zich echter
toch overhalen om voor de verzending zorg te dragen.
Het adres van den Heer Gerard Paeuw, Advocaat te
Dordrecht, werd op de kist geplakt, en terwijl de meid
de „cruijers” ging halen, kroop Cuijpers er in. Emmetie
hielp zelve ook nog een handje en zonder gevisiteerd
te worden werd de koffer de trap af en de straat
op gedragen, naar het huis van den bode op Dordrecht,
wonende in de Spuistraat, daar de Snoek uithangt. Aldaar
aangekomen, sprong onze Fransche kramer uit de kist,
waarna hij zich begaf naar het huis van Johan Kruijt,
schipper op Leiden, vanwaar hij des avonds te tien
uren naar Vianen vertrok. Hoe en wanneer de ont
snapping op de Gevangenpoort werd ontdekt is niet
beschreven.
Wel vernemen wij uit de „criminele papieren” van
220 UIT DE ARCHIEVEN VAN HET HOF VAN HOLLAND.