UIT DE ARCHIEVEN VAN HET HOF VAN HOLLAND. 221 den Hove van Holland dat de ontvluchte eenige dagen later weder uit eigen beweging terug kwam. In zijn schuilplaats Vianen ontving hij namelijk ver scheidene brieven met verschillende raadgevingen. Iemand, die zijn brief niet onderteekend heeft, ried hem aan te vluchten, zoover het land in, dat de Heeren van den Hove hem niet zouden kunnen „apprehendeeren”, daar hij gehoord had dat deze Heeren de zaak zeer „swaer” hadden opgenomen. De cipier zou, volgens den briefschrijver „gerasseert en degenen die hem hadden helpen ontvluchten, „publijck, anderen tot een exempel zeer hard gestraefft worden”, en met hem zou het nog slimmer afloopen. „Denkt eens aen, zoo schrijft hij, wat een schande gij uwe huis- vrou en kindt en alle uwe vrienden aendoet! Daerom waerschouw ik u nog eenmael, dat gij u in geene plaetse en laet vinden!” Een neef aan wien hij geschreven schijnt te hebben, schrijft hem in dato 7 April, dat hij met zijn schoonvader Wiswiller over hem heeft gesproken, die hem geen geld wilde zenden. „Hij keift, hij vloeckt, hij schelt en seijt dat ghij meugt loopen vor den deuvel” enz. Verder vertelt hij hem dat zijn schoonvader niet wil hebben dat hij weer bij zijne vrouw zal komen en plannen maakt „om haar vrij te maecken.” Daarom raadt hij hem als vriend aan zijne crediteuren te schrijven en hun alles af te staan wat hij bezit, om dan vervolgens als vrij man aan de Heeren „pardoon” te verzoeken van „hetgeine ghij gedaen hebt om los te komen”, want hier wordt „veil quat van U gesproocken van valsch boekhouden en van het geld te hebben doorgebrocht” enz. Na al deze brieven en uit vrees voor straf voor hem- zelven en zijne helpers besloot hij om deze raadgeving te volgen, weder terug te keeren en zich ter beschikking

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 236