JOANNES VOLLENHOVE.
13
Vgl. Willem Sluyter,
Eibergen, z. j., biz. 17 v.v.
van Eibergen, door H. W. Heuvel,
den omgang met hoogleeraren en vrienden van zoo
groote beteekenis voor zijn verderen weg. Allereerst
wijdde hij zich aan de studie van de Staatsleer onder
leiding van Daniel Berckringer, aan de geschiedenis en de
Grieksche taal onder Bocstadius, en aan de wijsbegeerte
onder Ravensberg, en hield reeds in 1651 eene oratie
van juridisch-historischen aard. Na dezen voorbereiden
den arbeid, die zijn algemeene ontwikkeling zeer ten nutte
kwam, wachtte hem nevens de studie van de Hebreeuw-
sche en Oostersche talen nu bovenal die der Godge
leerdheid.
De theologische faculteit te Utrecht mocht zich in die
jaren in grooten roem verheugen door het bezit van
Gisbertus Voetius, sinds de stichting der Hoogeschool
in 1636 aan haar verbonden, de primus der theologen,
de ziel der academie. x) Klein van statuur, was hij „een
groote in Israel”, een wonder van geleerdheid, in de
Heilige Schrift doorkneed, met de klassieken volkomen
bekend, belezen in de kerkvaders, meester in de dogmatiek
en het kerkrecht, op de hoogte van de philosophic en
bedreven in de logica. Beroemd waren zijn Zaterdagsche
disputaties, waar allerlei theologische en ethische quaes-
ties besproken werden. Wat was hij onvermoeid in het
preeken en catechiseeren, in het huisbezoek en het bij
wonen van vergaderingen, bovenal in wetenschappelijke
studiën en de uitgave van vele geschriften. Gastvrij was
zijn woning, een ruim huis achter Sint-Pieter, waar hij
met zijne echtgenoote, Deliana van Diest, zijn drie zonen
en drie dochters, velen hartelijk ontving, waar hij jonge
kweekelingen, o. a. ook studenten uit Hongarije vrien
delijk herbergde, en hun die tot hem kwamen het voor-