15 JOANNES VOLLENHOVE. „De Meimaand is nu blijd en lacht En toont zich in haer meeste pracht. Ga ’k nu door ’t korenveld alleen, Of langs den Berkeloever treên, Of zitt’ daer onder ’t groen verborgen, Soo denk ik reys op reys aan u.” stonden zij elkander in eenheid van geloof en oprechte liefde voor hunnen Zaligmaker, wiens lof door hen eenmaal zoo welluidend bezongen zou worden. Prees Vollenhove meer Vondel’s gedichten om ze straks na te volgen, Sluyter Js eenvoudiger geest gevoelde meer voor Vader Cats en koos zich den meester van Zorgvliet tot voorbeeld. Ver zouden hun wegen uiteengaan. In het stille Eibergen, in den Gelderschen Achterhoek zou Sluyter zijne bediening vervullenvan het drukke gewoel van het stadsleven verwijderd zou hij de zanger van het buitenleven worden, terwijl zijn rijmen, evenals de vriendelijke Berkel die langs zijn landelijke woning voort spoelde, effen daarheen vloeiden, zonder veel rimpeling of sterke opbruising in den stroom zijner gedachten. Hoe veel meer bewogen was de levenstaak, hoe veel breeder het arbeidsveld dat Vollenhove wachte. Toch zou hun trouwe vriendschap in den academietijd te Utrecht gesloten de proef der jaren treffend doorstaan en menig lied dat zij elkander opdroegen daarvan een sprekend getuigenis geven. Toen Sluyter in 1661 een bundelPsalmen, Lofzangen en geestelijke liederen' het licht deed zien, gaf ook Vollenhove een lofdicht tot aanbeveling voor deze uitgave. Wat was de Eibergsche dichter met deze woorden van zijn vriend ingenomen. In een opgetogen, berijmden „Antwoord-Brief” sprak hij dit uit, waar hij hem dankte en verzekerde

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 25