JOANNES VOLLENHOVE.
23
Van alle zijden werd Vollenhove’s eerste gedicht met
instemming ontvangen en den jongen leeraar hulde ge
bracht. Toen Vondel het had gelezen, riep hij uit„Daar
is een groot licht in dien man, maar jammer dat hij een
predikant is”. Het minder vriendelijke van deze laatste
woorden schrikte den dichter, die een groot bewonderaar
van Vondel was, niet af om later diens oordeel over
zijn verzen in te roepen en in nadere vriendschapsbe
trekking met hem te treden. Door dezen arbeid had hij
getoond een man van beteekenis op dichterlijk gebied
te wezen en gemakkelijk viel het hem dan ook zich eene
plaats te verwerven in de letterkundige kringen van de
stad zijner inwoning.
Het volgende jaar, 1657, werd ook van groote betee
kenis voor zijn verderen levensweg door zijn huwelijk,
op den 3den Maart, met Gesina Haeke, eene vrouw uit
aanzienlijk geslacht gesproten, dochter van den Zwol-
schen Burgemeester. Dit huwelijk, dat met zeven zonen
en acht dochters gezegend werd, is hoogst gelukkig ge
weest. In liefde en trouw verbonden droegen zij tezamen
de smart, die hun ouderhart wondde in het vroegtijdig
afsterven van vele hunner kinderen en verheugden zij
zich anderzijds over de genade en eere uit Gods hand
zoo rijkelijk geschonken. Hoe hartelijk kon hij haar be
zingen als „zijn huislicht, zijn Gezyne, zijn twede ziel”,
en haar op haar geboortedag toeroepen2)
In een geboortedicht op de verjaring van zijne vrouw zegt hij,
\an hun kinderen sprekend, o. a.:
„De helft ging zalig zweven
Naar 't licht van beter leven.
De helft die ons nog overschiet,
Mengt lust met last, gelijk ge ziet”.
Poèzy, blz. 211.
2) Poëzy, blz. 212.