JOANNES VOLLENHOVE.
25
Poëzy, biz. 160. Bij een bezoek van Moonen aan zijn leermeester
te den Haag, 17 Sept. 1673 had Vollenhove ook zijn handteekening
in diens vriendenalbum geplaatst, met aanhaling van eenige woorden
van Hieronymus en Lactantius. Zie Werken der Maatsch. v. Nederl.
Letterkunde, Leiden, 1856, blz. 129.
Van deze gastvrijheid werd door velen gaarne gebruik
gemaakt, mede door zijne leerlingen, die steeds met den
diepsten eerbied tot hem opzagen, ook waar hij hen
door zijn hartelijken en gullen omgang in vriendschap
aan zich wist te verbinden. Diep was de indruk dien
hij reeds vroegtijdig bovenal op een hunner maakte,
een Zwollenaar van geboorte, wiens naam eenmaal met
eere als predikant te Deventer, als dichter en taalkundige
in ons vaderland genoemd zou worden, Arnold Moonen.
In elk opzicht heeft deze zich later Vollenhove als leer
meester ter navolging gesteld, en nimmer geschroomd
in dicht en proza gedurig zijn dankbaarheid uit te spreken
voor alles wat deze vaderlijke vriend voor hem geweest
was. Toen Vollenhove in 1674 in Londen vertoefde
zond hij zijn oud-leerling bij diens bevestiging te Har-
denberg een hartelijken Groet van den Teems aan de
Vecht, waarin hij hem vermaande 1)
„Wakker Monen, quyt u wakker
Val aan ’t bouwen van Godts akker
Prop zyn korenschuur met graan,
Hou by tydt en 't ontyde aan,
Om de steegsten zacht te dwingen.
Kloekste van mijn lerelingen,
Leer uw meesters over 't hooft
Leer de bruit, aan God verlooft,
Kuisch en overschoon van binnen,
Aller vorsten vorst beminnen”.
Ook uit de letterkundige kringen in de stad zijner