I
26
JOANNES VOLLENHOVE.
den Heer Joan Kok.
I
In zijne Poëzy, Amsterdam, Utrecht, 1700, biz. 858 v.v. schrijft
Moonen in 1670: „Zwolle was in dit en vorige jaeren rijk van ge-
leertheit in poëzie door de Heeren Joannes Vollenhove, in den
jaere 1665, naar 's Gravenhage vertrokken, Joannes Kok, toen Rektor
der Latijnsche Schoole, namaels in den Hage, en Professor der Historiën
en Welspreekendheit te Leiden, mynen geliefden meester, Hendrik
Fisscher, Geneesheer der stadt, en Henrikus Brumanus, namaeis mede
Schoolvoogt aldaarwiens Latijnsche poëzy- en historikennis bij
liefhebbers in hooge achtinge is. Waerbij om het leste gevoegt moet
worden de Doorluchtige en in alle wijsheit en geleertheit uitmuntende
Drost, heer Rabo Herman Schele, die, gelijk hij te Zwolle dikwijls
plagt te verkeeren, ook aldaer in den jaere 1662 overleden is, en
■den Vaderlande te vroeg ontvallen’’.
2) Poëzy, blz. 302 v. Lijkklagt over
inwoning voelden velen zich tot den jongen Zwolschen
leeraar getrokken, die niet alleen vanwege zijn gave
van welsprekendheid maar ook om zijn talent op dichterlijk
gebied grooten naam begon te krijgen 1).
Hartelijk was de vriendschap die tusschen hem en
den rector der Latijnsche School te Zwolle, Joan Kok,
ontstond, een band die ook later bij diens verplaatsing
naar ’s-Gravenhage en zijne bevordering tot Hoogleeraar
te Leiden nimmer verbroken is. Wat was het Vollen
hove een voorrecht zich ter verrijking zijner kennis ook
op taal- en dichtkundig gebied met zijn geleerden stad
genoot in de klassieke oudheid te verdiepen en winst
te doen met de bekwaamheden van den man, aan wien
zoovelen, „die straks het raads- of kerkgestoelte be-
kleeden zouden” hunne opleiding zouden te danken
hebben 2).
De vriendschapsbetrekking met zijn vroegeren studie
genoot, Willem Sluyter, te Eibergen, was ook met de
jaren niet losser geworden. Met welk een instemming
begroette hij diens eerste groote dichtwerk „Buitenleven”
hem spoedig na de uitgave in 1660 toegezonden, waarin
de vervaardiger niet moede werd den lof van zijn een-