JOANNES VOLLENHOVE. 27 Gods disch verzadigt.” een door het land boven de stad, waar voudige, rustige omgeving te bezingen, ’t Is gaande verheerlijking van Sluyter verklaarde: „Ik kies de beemden en 't geboomte, Daer 't versche water lieflijk stroomt, Daer zit ik neer om wat te rusten Of gae al wandlend mij verlusten. En zie in vreugd des harten dan Het schoon gebouw des hemels an.” Vollenhove was er zeer mee ingenomen, en haastte zich hem dit te betuigen: 2) „De nachtegaal in ’t bosch benydt Den zangprys u, en zwelt van spyt, Zyn toon en tongmuzyk leyt achter. De Berkel, daar hij onder 't riet Gedoken, stroomt en nederschiet, Geeft u gehoor, en vloeit veel zachter. Als gy uw zinnen spelen voert, Zoo bidt ge, en dankt, en streelt, en roert, En wint een heilschat uit Godts bladeren. Mariaas voeren dan het woort Of d’engelen luistren zelfs bekoort Naar niew muzyk van d’ oude vaderen. Nu valt de ziel, die misdaên boet, De hemelsche gena te voet. Dan ryst ze bly en begenadigt. Nu hygt het afgejaagde hart Naar Jesus heilbron, flauw van smart, Daar juicht het, aan Gods disch verzadigt.” Heuvel, t. a. p. blz. 39. 2) Poëzy, blz. 121 v.v.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 37