JOANNES VOLLENHOVE.
29
heerlijk,
blij, nu
leeft ze
O tak aan moeders kroon 1
O huisjuweel, nu stof tot jammertoon!
O sterflot al te deerlijk!
Neen, Geertruit leeft: nu
Haar beste deel, de ziel,
Daar Jesus oog, haar bruigoms oog, op viel,
Gekroont, in 't licht hier boven,
Om zonneglans en maanlicht te verdoven,
Daar hemelgeest bij geest
De blijschap zingt van ’t ewig bruiloftsfeest1).
In 1657 werd de stad Kampen zwaar door de pest
bezocht, die honderden ten grave sleepte, waaronder
twee harer leeraren K. Hochepied, pas sinds een jaar
in haar midden werkzaam en J. Kool, sinds 1651 aan
hare gemeente verbonden. Door de mare van deze
ontzaglijke roepstem des hemels ontroerd, stortte Vol-
lenhove zijn ziel uit in een treurzang op „de gebuur-
stadt, daar zyn jeugt ter schole met verlangen haar
twede leven kreeg”, wier burgerij in droefheid nederzat.
„Berooft van ’s leraars zorg, die hooft en troost in noot
Elk strekte, en die elk een, ten trots van helle en doot
En pestvier, in zyn leste een hart plag in te spreken’2).
Zoo was er veel en velerlei dat hem zingensstof gaf.
Nu eens waren het de omstandigheden des tijds, als „Een
gruwzame nachtstorm in wintermaant des jaars 1660,’’ 3)
dan weer de personen, die hij ontmoette „De gezworen
gemeente der stadt Zwol” 4). Het bezoeken van het
weeshuis gaf hem „een bede voor de wezen” in het hart
r) Poëzy, blz. 227 v.v.
2) Poëzy, blz. 220, Lijktranen over den Eerwaarde Heer Joannes
Kool, leer aar van Godts Kerke te Kampen.
3) Poëzy, blz. 188 v.v.
4) Poëzy, blz. 583 v.v.