JOANNES VOLLENHOVE. 30 zijn veel- Poëzy, biz. 586. 2) Poëzy, biz. 586. 3) Poëzy, biz. 126 v.v. Zoo vond hij gelegenheid temidden van vuldigen ambtelijken arbeid, waaraan hij zich met volle toewijding gaf, het dichterlijk talent, hem door God geschonken, naar zijn innige begeerte in den dienst des Heeren ter eere Gods te gebruiken, 't Moest zijn werk niet schaden maar steunen „Dat ’s net het rechte wit geraakt, Een dicht, dat sticht en ook vermaakt, Wint prys, en kort den tyt zyn vlerken. Zoo gaan muzyk en Poëzy, Als twee gezusters, zy aan zy, Om ’t woort des predikstoels te sterken” 3). De tijd van zijn vertrek uit Overijssel’s hoofdstad zou nu echter spoedig voor hem aanbreken. Had hij des- „Hier voedt men 't weeskint, vroeg ontbloot Van vaders hant en moeders schoot. Ei sta het by, en deel uw broot Met Christus in zyn hongersnoot. Is zyn genadeloon niet groot? Hy blyft uw erfschat na uw doot,” terwijl het bezichtigen van een drukkerij hem de pers van zijn Heiland gedenken deed „O Heer, myn heer, hoe bang, hoe lastig viel Die wynpers u, die drukpers lyf en ziel, Die gy, ter dood benauwt, de dood verzoette, Myn zielsmet wiescht, voor ’s werelds doodschult boette’’ 2).

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 40