JOANNES VOLLENHOVE.
33
pend harte, ontstelt gelaat en sidderende knien ten
predikstoele opgetreden, zoo is het nu geschiet. Maar
de voorganger, dien ik natrede, kan my hier moedt en
bequaamheit byzetten.” In oprechtheid kon hij verklaren
„Ik heb u Gods woort, de leere der zaligheit zuiver
gepredikt, de onvervalschte leere des Ouden en Nieuwen
Testaments, van wier waarheid mijne consciëntie ten
vollen overtuigt is en met welke ik hope en wensche
voor den Heere Jezus Christus, die levenden en dooden
oordeelen zal in zyne verschijninge en in zyn Koninkrijk
op dien grooten dag te verschijnen. Ik hebbe geen ander
fondament van troost noch zaligheit met Paulus geleyt,
dan ’t geene eens voor al gelegt is, hetwelk is Jesus
Christus. Veele mogen het Woort geleerder en wel
sprekender, maar niemant zal het U waarachtiger ver
kondigen. ’k Heb het doode kint van mijne eige hersenen
niet in den schoot van de rechte moeder, de heilige
Schriftuure gelegt, als of het haar toekwamgeen eige
driften, geen vleeschelijke verdichtzels, geen ydele droo-
men van menschen onder Gods Woort gemengt als
honig of zuurdeeg onder het spijsoffer. Heb ik nu en
dan eenige historiën of spreuken uit geleerde boeken
van wijze Heidenen bijgebragt, ik heb het voorbeelt
van Paulus gevolgt, die de vaarzen der Grieksche Poëten
in zijne brieven en predikatiën vlecht het heeft tot
klaarder berecht gedient of tot meerder overtuiginge
en is bij Godts Woord gepast als een beelt onder een
gewelf, dat zo wel sterkheid als welstant aan het gebou
geeft, als zijde aan een kleedt, die tot sieraat strekkende,
ook helpt tot deksel, of als banket bij een maaltijt, dat
den honger teffens verzadigt en de graagheid opwekt,
t Zij verre, dat ik mij nog voor Godts troon zou recht
vaardigen (ga niet in het gerechte met uwen knecht
Heere) maar voor de menschelijke vierschaar kan ik
3