i JOANNES VOLLENHOVE. 36 I de wan zijner lang getergde wrake eens in de hant nam, hoe zouden die bastert christenen, hoe zouden die Gereformeerden, die het niet door genegenheit maar door gewoonte of geboorte zijn, voor den wint der vervolging als kaf verstuiven! Denkt niet dat een uit wendige gemeenschap met de zichtbare kerk genoeg is, dat gy in de kerk geboren zyt, in haren schoot opge- queekt, gewasschen met rein water, dagelijx gevoet met het manna des Woorts en der Sakramenten. Zonder vruchten, die der bekeeringe waardig zijn, kan dit niet helpen en gy vat tevergeefs met Joab de horens van den altaar.” Nadrukkelijk vermaant hij tot een wandel in de vreeze des Heeren. „Spreekt noit van Godt zonder eerbiedigheid en denkt er noit aan zonder vreeze. Spreekt zo met Godt, alsof het alle menschen hoorden en leeft zoo met de menschen alsof het Godt zage. Stelt u dat aldoordringend oog altijt voor oogen, dat door de diepste schuilholen van het bedrog heene straalt en uwe gedachten beter ziet, dan iemand anders uw aan gezicht, waarvan de nacht licht als de dag, en de duisternis helder licht is. Dat Gods Woort uw schat zy boven alle schattendit heilige en wonderbare woort zal u alles in allen zijn. Dit is het vruchtbare zaat van onze wedergeboorte, de melk waardoor gij moet op wassen, zoowel het voedsel als het beginsel van uw geestelijk leven.” Hij achtte zich van Godswege geroepen in te gaan tot breeder arbeidsveld, het net des Evangelies in grooter zee uit te werpen. Zwaar zal de taak zijn die hem in 's Gravenhage wacht: „daar zal ik de weelde dertel, de hovaardij prachtig, de veinserij valsch genoeg vinden, d’ydelheit op het tooneel: met een woort, een schoonen lusthof des Heeren, maar niet weinig, vrees

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 46