JOANNES VOLLENHOVE.
37
ik, bewassen met onkruit. Maar onze eenige hope is
dat d’Almagtige, die ons in zijnen dienst gebruikt, onze
predikatie zal vergezelschappen met de kracht van zijne
H. Geest, de hant houden aan zijn eigen werk en zijne
kracht in onze zwakheit volbrengen”. Krachtig wekt hij
de Zwolsche gemeente op ook zijner in den gebedete
blijven gedenken, en haren leeraren den schuldigen
eerbied niet te onthouden. „Zift hunne gebreken niet
al te nauw, maar overpeinst met d’uitnementheid van
hunne bedieninge ook de zwakheid hunner nature.
Bemint gy Jesus, zo houdt ook de Dienaars in waarde
die u Jesus verkondigen en verzekeren in zyn liefde.
Eert ze als vrienden van den hemelschen bruidegom,
als het zout der aarde, als het licht der werelt. Verlicht
hen onder de menigvuldige zwarigheden en hunnen last,
laat ze veel vruchten van hun werk zien opdat ze U
dienen mogen met moedt en lust scheppen in dien last!”
Hartelijk zijn de toespraken waarin hij zich ten slotte
tot den magistraat der stad, ambtgenooten, kerkeraads-
leden en verschillende andere personen richt. Ouderen
en jongeren, geleerden en eenvoudigen bidt zijn lief
hebbend hart toe, dat zij „de groote verborgenheden
van Godts koninkrijk mogen leeren verstaan, terwijl hij
hun allen verzekert: „Indien ik u vergete, geestelijk
Jeruzalem, waaraan ik te Zwol heb helpen bouwen,
zoo vergete myne rechterbant zich zelf,” om dan zijn
afscheid te besluiten met de bede
„Mijn leste en grootste wensch is, dat als de Heere
Jesus uit den hemel zal wederkomen, met d’Engelen
zyner kracht, om levenden en dooden te oordeelen, hij
dan onze lichamen van de vier winden wil verzamelen
en zyn heerlijk lichaam gelijkvormig maken; dat wij
uwe Leeraars in dien dage van u mogen zeggen: Zie,
hier zyn wy, Heere, en de kinders, die Gij ons gegeven