JOANNES VOLLENHOVE. 55 Bruilof dichten. Lijkdichten, biz. 384 v.v. Poëzy, biz. 218 v.v. ,.Wat bore ik met verdriet! wat onheil treft uw kerk, Berooft ze van heur praal en luister, van dien toren, Zo hoog gerezen met zijn spits door lucht en zwerk, Als Neêrlant zelden zag, of nimmer, van te voren! Zakt nu dat schoon gesticht, en zinkt het naar beneên, Te zwak om zijn gewicht en eige kracht te dragen 1 Geef, Zwol, ei geef gehoor Gots geessel en Godts stem, Het kerkgebou is 't minst, gering van stoffe en waarde, Godts kerktrompet, zijn woort, houdt ewig kracht en klem, En overtreft in duur den hemel zelf en d’aarde. Daar vint ge een beter kerk, die 't hooft ten hemel steekt, Een koningsdochter, die heel schoon is, maar inwendig, Een huis van stenen, die geen leven ooit ontbreekt, Dat staat, de hel ten trots, dat blijft, dat duurt onendig”. Groot was ook de belangstelling, waarmede Vollen- hove deelde in alles wat zijn vrienden op den levens weg wedervoer. Hoe tal van gedichten bij huwelijken en sterfgevallen en bij bijzondere gebeurtenissen in Haagsche en andere kringen geven daarvan sprekend bewijs. Wat wist hij den rechten toon telkens te doen hooren en zich zijne bediening en roeping in deze niet te schamen, ook dan als zijn weg hem in aanraking bracht met velen uit de hoogstgeplaatsten des lands, leden van de familiën Witsen, van Assendelft, Six, Paauw, van Pailandt, Spiegel, Bentink, Fagel e.a. 1). Hoe ver kwikkend was het hem ter afwisseling onder zijn arbeid nu en dan te mogen vertoeven op een der vele schoone landgoederen om en bij den Haag. Wat toonde hij dan een open oog te hebben voor de aantrekkelijkheid van het buitenleven en de schoonheid van Gods schepping

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 65