L JOANNES VOLLENHOVE. 56 I Poëzy, biz. 177. Op de heerlijkheit Marquet, toen Mevrouw van Wassenaar, Douariere van der Myle mij aldaar onthaalde. 2) Poëzy, biz. 281. Ter uitvaart van hare Hoogheit Amalia, Princesse Douariere van Oranje, 21 Dec. 1675. Poëzy, biz. 507 v.v. Bijschriften bij afbeeldingen der Princen van Oranje. 3) Poëzy, blz. 368 v.v. „Wat uitzichtwat verschiet, zo fraai aan alle zijden Wat weide- en boschtoneel I wat wellust voor ’t gezicht, Van vee, van vogelvlucht, van korenlanderijen! O lantvermaak, gij laat mijn geest niet ongesticht. Gij toont mijn ziele alom den Schepper in ’t geschapen, Die onuitputbre bron, die zee, onendig diep, Van schoonheit en van schathij drukt het heerlijk wapen Van zijn almogentheit op alles, wat hij schiep” Groot was ook zijn aanhankelijkheid aan het hoog door hem vereerde Oranjehuis 2), en diep zijn eerbied voor den persoon en het werk van Prins Willem III, wiens Blyde inkomst in Overijssel hij met hartelijke vreugde begroette 3). „Hoe ontluikt als d’ Ysselkant, Met zyn steen en 't platte lant Die hun aam en hart ophalen In dees blyde Oranjestralen. Daar out lantsgeschil en twist Voor verstuift, als rook en mist. Recht en godsdienst, dierste panden, Der Vereende Nederlanden, Beuren 't hooft, voorheen bykans Heel verplet, met nieuwen glans.” Wat vertolkte hij in diepgevoelde tonen de vreugde van de stad zijner inwoning bij „Het Vorstelyke Huivelyxfeest, geviert in 's Gravenhage en de blyde

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 66