JOANNES VOLLENHOVE. 59 Leert, op mijn woort, (mag iemants woort hier gelden. Die op Parnas niet heel is onbekent) Uw moeders taal, als Hooft hier was gewent Haar rijkdom, kracht en zuiverheit te melden. Ziet Hoofts vernuft de kunst af hier en daar, Dan zweeft uw styl niet laag, noch middelbaar. Maar zo uw pen zich eer en duur belooft, Begint toch niet in ’t Neêrlantsch zonder Hooft.” Inmiddels vernam hij ook Vondel’s afsterven. „Wat hore ik, is Vondel overleden?” schreef hij 20 Februari 1679 aan Brandt 1). Wel is het eigenaardig dat hij eerst twaalf dagen nadat de begrafenis had plaats gehad van Vondel s heengaan kennis kreeg, en ook Brandt hem dus blijkbaar daarover niet geschreven had 2). Enkele weken later zond hij hem een Lykzang 3) op hun beider leermeester ter inzage, met het gevolg dat Brandt hem voorstelde dien met een gedicht van zijne hand in het licht te geven. Vollenhove had daartegen bezwaar „Dat Uw Eerw. zyne hekeldichten stichtelyk noemt, zal nie- mant vreemt voorkomen, maar dit kan ik niet toestemmen en 't is het eenige dat mij voor opsprake beducht maakt, indien onze gedichten aldus by elkanderen uvtquamen. An ders mogt ze Uw Eerw., zonder eens te vragen, wel byeen de Haes, blz. 197 v.v. 2) G. Brandt's Leven van Vondel, door Dr. E. Verwys, tweede druk, Amsterdam 1905 In de inleiding merkt de bewerker van deze tweede uitgave, Dr. J. Hoeksma, hieromtrent op„De uitgang van den meer dan een en negentig jarige (Vondel) was zeker niet onver wacht, en het afwezig zijn van al wat het sterven aandoénlijk of tragisch, of zelfs maar indrukwekkend kan maken, mogen het zwijgen van Brandt en Vollenhove’s gebrek aan warmte bij het vernemen van Vondel’s dood verontschuldigen”. 3) Lijkzang over den grooten Poeëet Joost van den Vondel, Poëzy, blz. 304 v.v.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1921 | | pagina 69